De tot slaaf gemaakte Majalla krijgt een nieuwe mantel – een die hij wel kan houden

‘Majalla’s Mantel – Rafelranden van het Leidse Laken’ is een participatief kunstproject waarin verbanden worden gelegd tussen de historische Leidse lakenindustrie en de slavenhandel. Het leidt tot een zoektocht naar een nieuw ritueel, maar lukt dat ook?

featured-image

Hoe maak je een nieuw ritueel? Dat is de vraag die centraal staat in een expositie waarin de mantel van de tot slaaf gemaakte Majalla tot leven wordt gebracht. Dat gebeurt met een installatie en performances. Tussen de zuilen in de Leidse Lakenhal hangen enorme stukken van de dunne stof organza, twee losse mouwen en het borststuk van een ouderwets shirt.

De mouwen deinen mee wanneer bezoekers eronderdoor lopen. Drie performers in klederdracht voegen de stukken van de mantel bij elkaar en draperen stukken van gerafelde stof over de schouders. Af en toe zetten ze een lied in, maar ze voeren hun handelingen verder in stilte uit.



Twee toeschouwers krijgen een koord dat aan de mouwen van Majalla’s mantel vastzit om ze in beweging te brengen. Majalla is de naam van een tot slaaf gemaakte jongen die opduikt in de correspondentie van Daniel van Eijs. Van Eijs was een 18de-eeuwse Leidse lakenhandelaar die ook plantage-eigenaar werd toen de Leidse lakenhandel minder lucratief werd.

Het is niet duidelijk of Majalla de echte naam was van de tot slaaf gemaakte jongen of dat hij hem door handelaren was gegeven, maar de naam is een van de weinige die in onderzoek naar tot slaaf gemaakten en Leids textiel naar boven kwam. Historicus Sjoerd Ramackers deed onderzoek naar de correspondentie van Van Eijs. Hij toont aan dat de ineenstorting van de Leidse textielindustrie in de 18de eeuw leidde tot de aankoop van plantages en tot slaaf gemaakten met het geld dat in die Leidse lakenhandel verdiend was.

De naam Majalla staat in die context op een vergeeld document als een aankoop waar negentig gulden voor is neergeteld. Het onderkennen van die met Leids geld betaalde geschiedenis is volgens Ramackers belangrijk voor de stad die dit jaar 450 jaar vrijheid viert. Het toont hoe die Leidse geschiedenis is vervlochten met de onvrijheid en ontmenselijking van mensen in de voormalige koloniën.

Bij de expositie Majalla’s Mantel in Museum de Lakenhal brengen kunstenaars Sarah van Lamsweerde, Eugenie Boon en Claire Zandvliet samen met erfgoedspecialist en performer Alicia Hoost en theatermaker en stemacteur Esther Mugambi een deel van die trans-Atlantische geschiedenis terug naar hun Leidse oorsprong. Voorafgaand aan de tentoonstelling vonden in de zomer ‘ontrafelsessies’ plaats: geïnspireerd op historisch onderzoek hebben de kunstenaars een nieuwe (Leidse) stof laten weven, die bezoekers op verschillende middagen uit elkaar konden pluizen. Liederen werden gezongen door de kunstenaars die ze in een eerder stadium van het project gemaakt hadden – dezelfde liederen die ook tijdens performances worden gezongen.

„Wat is er nodig voor een nieuw ritueel?”, vroeg Mugambi na de performance. Of de performance een ritueel is en waaraan het daarvoor moet voldoen, blijft de vraag. Van Majalla is er niets anders bekend dan zijn naam en daarmee staat hij symbool voor de velen over wie we nog minder weten.

De kunstenaars zeggen met de mantel iets te geven aan Majalla dat hij kan behouden. Ook verbinden ze het ritueel aan andere verhalen uit het Caribisch gebied, zoals dat van een tot slaaf gemaakte vrouw op Curaçao die berecht werd omdat ze rondliep in de kleding van haar eigenaar, waarmee ze rondliep alsof ze vrij was. Eén muur op de expositie is gewijd aan het bronmateriaal en de manier waarop Leiden en de slavernij verbonden zijn.

Eugenie Boon verwerkt weaves (haarextensies) in de kledingstukken die tijdens de eerste ontrafelsessies bewerkt zijn. Het geheel is een metafoor voor de vervlechting van de mensen en plaatsen die aan de trans-Atlantische slavenhandel zijn verbonden. Tegen de witte muur lijkt Boons werk op mangrovewortels die uit het water tevoorschijn zijn gekomen, waardoor de kledingstukken die erin verstrikt zijn geraakt zichtbaar worden.

Bij de ontrafelsessies was er de hoop dat er, door zang en zintuiglijk bezig zijn, aspecten of verhalen uitgelokt zouden worden waar anders niet bij wordt stilgestaan. Met dit gehele proces wordt geaccentueerd dat de informatie die uit geschiedkundig onderzoek komt, slechts één deel van de geschiedenis vormt – terwijl kunst een vertaalslag kan maken waardoor het verleden tastbaar wordt. Maar of die vertaalslag en tastbaarheid ook tot een nieuw ritueel leiden, is de vraag.

De performances zijn er maar een paar keer, terwijl rituelen uitgaan van herhaling om betekenis vorm te geven en over te dragen. De zang doet in deze context van slavernij aan werkliederen op de plantages denken, terwijl bij veel van het ‘werk’ in de performance juist niet werd gezongen. De kunstenaars hebben duidelijk de ruimte gekregen, maar de overkoepelende regie die in bestaande rituelen zo voelbaar is, ontbreekt hier.

Hoewel er dus van een nieuw ritueel geen sprake is, zijn deze expositie en haar performances wel een waardevolle zoektocht naar een vorm die de historische aanwezigheid van onzichtbaar gemaakte mensen als Majalla in het nu kunnen innemen..