De scholekster, de ‘nationale pechvogel’, broedt steeds vaker op het dak

Steeds meer scholeksters broeden in steden. En met succes: relatief veel jongen worden groot. Elders gaan de vogels juist hard achteruit.

featured-image

Tepíét-tepíét-tepíét-tepíét! Hij is niet te missen, de indringende roep van de scholekster. Natuurliefhebbers kenden het geluid al wel van onze polders en kwelders. Maar het schalt ook steeds vaker van de daken, in dorpen, steden en industriegebieden.

De scholekster, de karakteristieke zwart-witte kustvogel met zijn felrode poten en snavel, broedt op steeds meer platte daken van het stedelijk domein in Nederland. Het is vaak een hachelijk gezicht: oudervogels die stoïcijns broeden in de volle zon op een grinddak, die zich meeuwen van het lijf houden of hun broedsel beschermen tegen noodweer. En dan de kuikens zelf: ze zijn al snel mobiel en lopen vaak gevaarlijk dicht langs de rand.



Soms stuiteren ze al van het dak af voordat ze kunnen vliegen. Dan moeten ze zich lopend zien te redden tussen katten en verkeer, met de ouders luid roepend erboven. Heel vaak gaat dat allemaal goed.

In stedelijk gebied worden relatief veel jongen groot. Per broedpoging overleeft daar gemiddeld 0,42 jong per paar: net iets meer dan nodig is om de populatie in stand te houden. En maar liefst driemaal zoveel als elders.

En de stedelijke populatie groeit, zowel procentueel als in absolute zin. In 2009 broedde nog maar zo’n 4 procent van de scholeksters op daken; nu is dat 20 procent. In 2009 ging het om 3.

500 tot 4.000 stedelijke paren; nu zijn het er twee keer zoveel. Maar een snelle rekensom leert dat de totále populatie Nederlandse scholeksters in die 15 jaar flink is afgenom.