‘De Renaissance begon niet in Italië, maar in Bagdad’

Tijdens het Festival Oude Muziek geeft Midden-Oostenkenner Koert Debeuf een aantal lezingen waarin hij duidelijk maakt dat de wortels van de Europese cultuur (én muziek) innig verknoopt zijn met de islamitische cultuur. „De instrumenten, de melodieën – ze hebben door de eeuwen een enorme tocht afgelegd.”

featured-image

Het zijn drukke tijden voor een kenner van het Midden-Oosten. Filosoof en historicus Koert Debeuf, verbonden aan de Vrije Universiteit van Brussel, is zeker in België een prominente stem in het publieke debat. Net nog heeft hij op BNR Nieuwsradio de situatie in Iran geduid.

Maar de aanleiding voor dit gesprek is anders: Debeuf is dit jaar co-curator van het Festival Oude Muziek in Utrecht, waar hij vier lezingen zal geven rond het festivalthema ‘Sevilla’. Op het eerste oog is de volatiele actualiteit van het Midden-Oosten heel wat anders dan de verstilde wereld van de oude muziek. Toch zijn er talloze raakvlakken.



In de kern gaat het Debeuf om de gepercipieerde tegenstelling tussen de westerse cultuur en de islamitische cultuur. Het is zijn missie om aan te tonen hoe innig verknoopt de twee in feite zijn. En de Zuid-Spaanse stad Sevilla is een van de plekken waar die verknooptheid schitterend zichtbaar wordt.

„Sevilla is een stad met een onwaarschijnlijk interessante internationale geschiedenis”, zegt Debeuf (1974) in een videogesprek. „Het is de stad waar Columbus begraven ligt en van waaruit de Nieuwe Wereld werd ontdekt en gekoloniseerd. Eerder was Sevilla zelf óók een kolonie, van de Feniciërs, uit het huidige Libanon.

En het was een van de belangrijkste steden van Al-Andalus.” Dat is de benaming voor de Moorse overheersing van het Iberisch Schiereiland in de Middeleeuwen, toen moslims, christenen en joden in het gebied relatief vreedzaam samenleefden. „Die periode is minder bekend, maar Al-Andalus is cruciaal geweest voor de heropstart van het intellectuele leven in Europa.

” ‘De renaissance begon in Bagdad’, is de prikkelende titel van Debeufs eerste Utrechtse lezing, op zaterdag 24 augustus in TivoliVredenburg. De andere drie lezingen gaan over de Indiase wortels van de flamenco (met Basma El Husseiny), de islamitische invloed op de Europese architectuur (met Diana Darke) en de wereld van Al-Andalus als voorbeeld van religieuze verdraagzaamheid. Dat laatste is tegenwoordig vaak ver te zoeken.

In 2012, in de nasleep van de Arabische Lente, had Debeuf in NRC een boeiende polemiek met Europarlementariër Derk Jan Eppink. Debeuf – liberaal en voormalig kabinetschef van Guy Verhofstadt in het Europarlement – kreeg van Eppink het verwijt zijn ogen te sluiten voor het kwaad van de islam. Omgekeerd wees Debeuf op de redeneerfouten en kennishiaten in Eppinks betoog en benoemde hij de irrationele trekken van de inmiddels breed gedragen westerse islamofobie.

Want: de Europese cultuur is juist onlosmakelijk verbonden met de islamitische. Debeuf somt op uit de losse pols: die gotische spitsbogen in onze kathedralen? Gaan terug op het kalifaat van de Abbasiden. Het idee om over de liefde te zingen, en niet alleen over religie? De troubadours van Zuid-Frankrijk namen het via joodse reizigers over uit de Arabische wereld.

De viool? Stamt af van de rebab, een Arabische vedel met wortels in Perzië en China. Het getal nul, het decimale stelsel, algebra – de lijst is lang. „Heel veel dingen die wij als iets ‘van ons’ beschouwen, komen in werkelijkheid ergens anders vandaan.

Dat geldt ook voor westerse klassieke muziek: de instrumenten, de melodieën, de ideeën waar de stukken over gaan – ze zijn niet hier begonnen, ze hebben door de eeuwen een enorme tocht afgelegd. Ik ben heel blij dat het Festival Oude Muziek mij de ruimte biedt om hierop te reflecteren.” Debeuf benadrukt dat het niet zijn bedoeling is om mensen op hun misvattingen te wijzen.

Zijn verhaal heeft een positieve toonzetting, zoals blijkt uit een veelbekeken TED-talk die hij begin dit jaar over het onderwerp gaf. „Ik zie het aan de reacties onder die video. Mensen willen dit weten, als je maar niet probeert ze een schuldgevoel aan te praten.

Het is zo’n fascinerende geschiedenis! Ik wil dat mensen denken: interessant, hier ga ik meer over lezen.” Op school wordt geleerd dat de Griekse filosofie in de Middeleeuwen verloren ging en vervolgens in Italië werd herontdekt: de Renaissance. Maar dat is niet eens het halve verhaal, zegt Debeuf.

Hij wijst op de beslissende rol die de Arabische wereld bij de herontdekking van antieke wijsheid speelde: „Wij zien onszelf als de erfgenamen van de Grieken. Maar de moslimwereld is óók hun erfgenaam. In de islamitische gouden eeuw [circa achtste tot dertiende eeuw, red] was Bagdad een bruisend intellectueel centrum waar alle bekende antieke teksten over filosofie, astronomie, geneeskunde en wiskunde werden vertaald.

En dat niet alleen, ze werden ook zeer scherpzinnig becommentarieerd en verbeterd.” De Moorse veroveringen brachten die teksten uiteindelijk naar Spanje. In de Vertaalschool van Toledo werden in de twaalfde eeuw vertaalteams samengesteld om de oude kennis én de Arabische commentaren naar het Latijn te vertalen.

Naast Griekse filosofen als Aristoteles ging het om werken van Arabische en Perzische geleerden, zoals de wiskundige Al-Chwarizmi, de uitvinder van de algebra. De Latijnse vertalingen van zijn teksten over rekenkunde en Indiase getallen begonnen met de woorden Dixit Algorizmi (‘Zo zei Al-Chwarizmi’): een van de bepalende begrippen van onze tijd, ‘algoritme’, is afgeleid van zijn naam. „Al-Chwarizmi staat hoog in het lijstje grootste wetenschappers aller tijden.

Dankzij hem gebruiken wij nu een decimaal stelsel met Indiase getallen, inclusief het cijfer nul. Zonder Al-Chwarizmi zaten wij hier nu niet te videobellen. Waarom kennen wij hem dan niet? Waarom denken wij dat islam en wetenschap niet samengaan? Dat is onzin”, zegt Debeuf.

Vanuit Toledo reisden de teksten naar Parijs, dat in de dertiende eeuw uitgroeide tot het intellectuele centrum van Europa. „De nieuwe teksten veroorzaakten een revolutie in het denken die eeuwenlang is blijven voortduren”, zegt Debeuf. „Ze deden de geesten knetteren.

De ideeën van Aristoteles over de ziel of over het ontstaan van de wereld hadden nog niets aan kracht ingeboet. En Avicenna’s standaardwerk over de geneeskunde is tot 1650 gebruikt aan Europese universiteiten.” Het knetterende denkwerk bleef niet onopgemerkt, en dat was tegen het zere been van de kerk.

In Parijs in 1277 en bij het Concilie van Vienne in 1311-1312 werd „een geweldige lijst van verordeningen” opgesteld van alle dingen die je niet mocht zeggen. Het gevolg: een massale uittocht. „Er ontstond in Parijs een onhoudbare situatie.

De proffen vertrokken allemaal naar Padova.” De universiteit van Padua (Padova in het Italiaans) behoorde tot de invloedsfeer van Venetië, een van de voornaamste handelsrijken van de late Middeleeuwen, zegt Debeuf: „Venetië was het Dubai van die tijd. De mensen daar waren vooral geïnteresseerd in geld.

De macht van de kerk en de Inquisitie (die trouwens ook in Sevilla is uitgevonden) was er beperkt, zodat er een soort vrijplaats ontstond om nieuwe ideeën te bespreken en te drukken.” De vete tussen de nieuwe wetenschap en de kerk zou nog eeuwen voortslepen, maar ondertussen ontstond er een zekere openheid in de publieke ruimte en daarin kreeg de Italiaanse Renaissance gestalte. „De openheid eindigde met de veroordeling van Galileo Galilei door de Inquisitie in 1633.

Daarna verplaatste de vrijheid van het denken zich naar Nederland.” Denkers als Descartes en Spinoza publiceerden hier in de zeventiende eeuw werken waarvoor ze elders vervolgd konden worden. Spinoza sprak over het belang van ‘libertas philosophandi’, de vrijheid om te filosoferen, en Debeuf laat zien hoe die vrijheid zich door de eeuwen heen verplaatste, van Griekenland via Bagdad, Toledo, Parijs en Padua naar Leiden en Amsterdam, en daarna naar Engeland.

Waar die vrijheid tegenwoordig is? „Ik denk dat ze is blijven hangen in Europa en de VS”, zegt Debeuf. „De vraag is waar ze nu heen gaat.”.