De eerste zoogdieren leefden ’s nachts en hadden daarom een donkere vacht

Lange tijd werd het als onmogelijk beschouwd om de kleur van fossiele soorten te bepalen. Maar het blijkt toch te kunnen.

featured-image

Egale, donkere haren – vergelijkbaar met die van een hedendaagse mol of vleermuis. Zo zag de vacht van vroege zoogdieren zo’n 160 miljoen jaar geleden eruit, concludeert een internationaal team van paleontologen deze week in Science , op basis van zes fossielen uit het Mesozoïcum én de haren van 116 nog levende zoogdiersoorten. Dat eentonige uiterlijk was logisch, want de oersoorten waren vermoedelijk nachtdieren.

Kleuren kunnen allerlei functies hebben in de natuur: van waarschuwen en verleiden tot het reguleren van de lichaamstemperatuur. Bij zoogdiervachten is het palet over het algemeen beperkt, met veel bruin- en grijstinten, maar daar zorgen patronen vaak voor variatie: denk aan de stippen van het damhert, de strepen van de tijger, de vlekken van het luipaard. Over de evolutie van die kleuren en patronen was weinig bekend.



Lange tijd werd het zelfs als onmogelijk beschouwd om de kleur van fossiele soorten te bepalen. Zo’n twintig jaar geleden kwam daar verandering in, toen paleontologen ontdekten dat in fossielen soms nog melanosomen aanwezig zijn. Die celonderdelen met melaninepigment zorgen bij gewervelde dieren voor de kleur.

Zoogdiermelanosomen bevatten twee varianten van melanine: eumelanine (verantwoordelijk voor zwart en bruin) en feomelanine (voor geel en rood). Die pigmenten absorberen bepaalde golflengtes van het licht en zorgen zo voor bepaalde kleuren. Aan de vorm van de melanosomen is in principe af te lezen welke kleur er uiteindelijk te zien is.

Door fossiele melanosomen te vergelijken met die van nog levende soorten kun je dus de kleur van uitgestorven dieren achterhalen, redeneerden de paleontologen in het huidige onderzoek. Ze bestudeerden allereerst de relatie tussen melanosomenvorm en kleur in de haren van 116 levende zoogdieren. Bij rode en gele vachten bleken de melanosomen bijvoorbeeld ronder dan bij bruine en zwarte.

Een grote melanosomendichtheid betekende een rode kleur, een lage juist een gele. En, opvallend: onder de microscoop bleek vrijwel elke zoogdierhaar bruin – zelfs als die onderdeel was van een ‘grijze’ of ‘zwarte’ vacht. Vervolgens vergeleken ze de fossiele melanosomen van zes uitgestorven oerzoogdieren met de hedendaagse haren.

De vacht van de oerdieren bleek donker van kleur (met bruine haren dus) en bovendien egaal – zonder patroonvorming. Eerder al was uit ander onderzoek (naar de evolutie van oogvorm en kleurwaarneming bij zoogdieren) gebleken dat de vroege soorten vermoedelijk allemaal ’s nachts leefden. De publicatie in Science onderstreept die conclusie nu: nachtdieren hebben immers niets aan felle kleuren of patronen om met elkaar te communiceren.

.