De column is nu een hapklare preek vanaf de kansel

De speelse vrijmoedigheid van een halve eeuw terug is ingeruild voor de geloofsbelijdenis van de beroepsopiniemakers, constateert Christiaan Weijts.

featured-image

Het Simplisties Verbond bestaat vijftig jaar en het eerbetoon, vorige maand in het Haagse theater Diligentia, begon meteen met een incident dat tekenend is voor de veranderde tijdgeest. „Jij hoort hier niet te zitten!” begon een man achterin de zaal te roepen, toen Richard de Mos het podium betrad. Met Rachid Guernaoui vormt de voorman van Hart voor Den Haag een duo dat sommigen zien als opvolgers van Jacobse en Van Es, van de fictieve Tegenpartij van Koot & Bie.

De gretigheid waarmee De Mos die vergelijking omarmt zegt al iets. Waren die ‘vrije jongens’ niet juist de verpersoonlijking van wat nu ‘domrechts’ heet? De Tegenpartij was juist door de opkomst van populisten als hij gestopt, riep de Diligentiaschreeuwer. Ook waar.



Maar wat we vooral zagen was hoe twee kampen allebei de speelse dubbelzinnigheid uit de satire schopten. De populist kaapt, de moralist bant uit. Appropriation en deplatforming , heet dat in de eigentijdse catechismus.

De avond erop bleef De Mos weg. Exorcisme geslaagd. Toch knaagde het.

Iets was verloren gegaan, toen, en in die vijftig jaar. Dat gevoel nam alleen maar toe toen ik de pas verschenen biografie las van columnist, schrijver en computerwiskundige Hugo Brandt Corstius (1935-2014), geschreven door Elsbeth Etty . In de Volkskrant merkte Aleid Truijens terecht op: „Alleen al als tijdsbeeld van de vrijmoedige jaren zeventig, tachtig en negentig is deze biografie de moeite waard.

” Als iemand die pas in de eenentwintigste eeuw is gaan schrijven en publiceren kijk ik altijd naar die decennia met plaatsvervangende nostalgie, of misschien is het eerder ingebeelde heimwee. Vooral naar die vrijmoedigheid. Brandt Corstius begon eind jaren vijftig in studentenblad Propria Cures en toen hij overstapte naar de grotemensenbladen als Vrij Nederland en de Volkskrant nam hij het hele pretpakket mee van ironie, parodie, pastiche en persiflage en liet zijn talloze pseudoniemen de wereld beschimpen: Piet Grijs, Battus, Jan Eter, Stoker.

.. Eind jaren zeventig verklapte Brandt Corstius in De Haagse Post dat hij „zes trucs” gebruikt: „Maandag de omkering, dinsdag de reductie naar het absurde, woensdag het huiselijk maken van verheven zaken of personen, donderdag de analogie, vrijdag het sprookje en zaterdag de scheldpartij.

Hoe meer ik schrijf, hoe meer ik hou van het laatste genre.” De column kon uitgroeien tot een volwaardig literair genre waarmee hij zelfs, na fiks trammelant, de P.C.

Hooftprijs won. De column was een speeltuin voor ongeremde vrijmoedigheid. Dat er geregeld ongelukken gebeurden – eindeloze nazi-vergelijkingen, een collega van antisemitisme betichten, en veel meer dat een hoofdredactie nu nooit zou tolereren – doet niets af aan het belang van zo’n speeltuin, de tussenruimte van de fictie, waarin niets een absolute status heeft, zodat lezers uitgedaagd werden hun eigen oordeel te vormen.

Redacties en lezers erkenden dat op dat podium andere regels of zelfs regelloosheid golden. In onze tijd van factchecking en fake news is voor satire alleen plek in duidelijke gemarkeerd hoekjes als De Speld . Veiligheid immers boven alles.

Die verschraling komt ook door het internet, waarvan HBC zichzelf overigens de uitvinder waande. „Ooit hadden we een voorpagina, nu een algoritme”, zei voormalig NRC -hoofdredacteur Folkert Jensma afgelopen week . Ook voor de column blijft dat niet zonder gevolgen.

De column is weg gefladderd van de kolom. Wat overblijft zijn meestal stukjes, screenshots, kreten zonder de context, die altijd de humuslaag was voor stijlmiddelen als ironie en parodie. Zo verandert de journalistieke speeltuin in een bloedserieus distributiecentrum voor alles wat klik- en like-baar is.

De ‘Sanderschimmelpenninckficatie van de journalistiek’. Die term ving ik ooit op bij een etentje met collega’s. We lachten en gingen niet dieper op een definitie in, maar ik geloof dat de term twee verschuivingen dekt.

Allereerst: anders dan bij HBC is de column nog maar een van de vehikels van een grotere mediapersoonlijkheid, die bij talkshows aanschuift, een substack-account onderhoudt, boeken publiceert met programmatische titels, meekletst op X, en uiteraard in het bezit is van een eigen podcast. HBC had honderd namen die allemaal één vak uitoefende. In de Versanderschimmelpenninckte wereld stort één naam zich in twaalf ambachten.

Je kunt het evengoed de Verwierddukking noemen. Het verschijnsel beperkt zich niet tot links of rechts. Voor HBC werd het steeds vaker zaterdag.

Maar voor de huidige beroepsopiniemaker lijkt het eeuwig zondag. Bij elke schokkende gebeurtenis weet je dat er dertig, veertig columns over volgen. Van het leeuwendeel weet je exact welk standpunt ze zullen vertolken.

De column is geen uitdaging meer voor het denken, maar een hapklare preek vanaf de kansel. Althans, voor de geloofsgemeenschap die online applaudisseert en de woorden herhaalt als geloofsbelijdenis. Het andere kamp fluit de predikant uit, en dat is ook precies de bedoeling.

De column is de clusterbom die uiteenspat in een menigte die elk splintertje verkettert of ophemelt als munitie voor het eigen gelijk. O ja, ook Piet Grijs zorgde naar eigen zeggen voor „vijf gepeperde scheldwoorden, een schokkende vergelijking, en een raadselachtige redeneertrant”, maar provocatie was een intellectueel spel in plaats van een gevecht om aandacht. Biograaf Etty merkte in een interview met NRC op dat linkse provocatie van HBC later bij GeenStijl terechtkwam.

Nu rechts meer macht krijgt, maakt het opnieuw haasje-over, naar de opiniemaker met maar één ongepeperd scheldwoord, ‘domrechts’. Tijdens al die bokkensprongen zijn de provocaties hun literaire dubbelzinnigheid verloren. In de voorspelbare herhaling is de column weer een kolom in de klassieke zin van het woord: een zuil.

Ja, de verzuiling is terug, maar we zouden beter af zijn met dat andere erfstuk, de vrijmoedigheid..