De boeken van Boon-genomineerde Safae el Khannoussi: “Toen ik Tezer Özlü had gelezen, dacht ik: zoiets lukt mij nooit”

Eventjes was Safae el Khannoussi verlamd toen ze het werk van Tezer Özlü ontdekte: zo goed, té goed – zo goed kon ze zelf niet worden. Wel waar, zo bewijst het feit dat haar Oroppagenomineerd is voor de Boon.

featured-image

Eventjes was Safae el Khannoussi verlamd toen ze het werk van Tezer Özlü ontdekte: zo goed, té goed – zo goed kon ze zelf niet worden. Wel waar, zo bewijst het feit dat haar Oroppa genomineerd is voor de Boon. Als tiener had ik mijn eerste grote literaire fascinaties: Vladimir Nabokov , Susan Sontag en Anne Sexton , om er een paar te noemen.

Van sommige auteurs nam ik afscheid maar ik keerde altijd terug naar James Baldwin . In zijn werk vond ik bewijs voor het onzichtbare: het paradoxale en verloochende bestaan van de onteigenden, de onassimileerbaren , de unruly . Een week geleden was ik in San Francisco: Amy Sherald in het MOMA, taxi’s met passagiers, maar zonder bestuurder (ik wist niet dat spoken konden rijden), ellenlange straten vol tentenkampen, opstijgende rook uit een put op een drukke kruising in Nob Hill.



Betoverd en gechoqueerd door wat ik had gezien ging ik terug naar Santa Cruz. In de universiteitsbibliotheek stuitte ik per toeval op een exemplaar van Baldwins Evidence of things not seen , met een epigraaf van William Blake: “A dog starv’d at his master’s gate / Predicts the ruin of the State.” Mijn vriendin Angéla schrijft poëzie aan de hand van foto’s die ze schiet.

Ze noemt het ‘poetografía’. Ze combineert ook soundscapes en gedichten. Het doet me denken aan de romans van Teju Cole , bijvoorbeeld Every day is for the thief ( Elke dag is voor de dief ), waarin beeld en tekst in elkaar overlopen.

Laatst vroegen Angéla en ik ons af waarom we zo melancholisch en onrustig worden van de lente, een gevoel dat des te sterker is nu we in de bossen van Californië wonen. Toen schoot me een passage te binnen uit een ander boek van Cole, Blind spot , waarin hij schrijft dat de lente behalve een seizoen van groei ook het meest melancholieke seizoen is “omdat er niks te eten valt”. Ik verhuis vaak en reis veel.

Als ik een tijd in het buitenland verblijf, zijn er boeken die me altijd vergezellen: A musical hell van Alejandra Pizarnik, de Koran, The passion according to G.H. ( De passie volgens G.

H. ) van Clarice Lispector , 2666 van Roberto Bolaño (erg onhandig, want het is erg dik), de verzamelde verhalen van Kafka , De kaneelwinkels en Sanatorium Clepsydra van Bruno Schulz . Ik klamp me aan die boeken vast zoals een kind aan een knuffeldier.

Ik moest een tijd bijkomen nadat ik De kille nachten van de jeugd van Tezer Özlü had gelezen. Het was zo goed, té goed. Ik was bijna klaar met Oroppa en dacht: zoals Özlü schrijft, dat lukt mij nooit.

Een irrationele, maar verlammende gedachte. Kortom, ik moest moed vatten om mijn eigen boek af te maken. De roman van Özlü gaat over de jeugd van een schrijver die zich afspeelt tussen Istanbul, Berlijn, Parijs.

Het is fragmentarisch en maakt tijdsprongen die je in een duizelingwekkende val storten – vrij regelmatig beland je met de verteller in de zoveelste psychiatrische inrichting. In passages over haar vele geliefden is ze even genadeloos als geestig. Zonet verscheen een andere roman van Özlü: Reis naar de rand van het leven .

Ik kan niet wachten om die te lezen. Ik heb zo ontzettend genoten en gelachen bij het lezen van Jaag je ploeg over de botten van de doden van Olga Tokarczuk. De eigenzinnige en teruggetrokken Janina Duszejko is misschien wel mijn favoriete personage ooit.

De vurige liefdesbrieven die de Palestijnse schrijver en verzetsstrijder Ghassan Kanafani schreef aan de Syrische dichter en journalist Ghada Al-Samman. Het is een erg lang verhaal om hier te vertellen, maar het komt neer op: een bar in Alexandrië, een nachtelijke zoektocht naar het verloren exemplaar van het brievenboek, een schim op straat die het opeens aan me teruggeeft, een pand in aanbouw, en een vurige, bijna uit de hand gelopen discussie over Napoleon onder de bewakers. In een interview zegt Édouard Glissant: “Weet je, we hebben allemaal genoeg van de oude route van romans die op één plaats beginnen, dan vaste bewegingen volgen en eindigen in een soort retorisch voorbeschikte bestemming.

Wat tegenwoordig zo opwindend is aan de roman, is dat hij alle kanten op kan gaan: hij reist de hele wereld over.” De kliniek van Ahmed Bouanani is zo’n roman, alleen reist ie naar de krochten van de wereld en daaraan voorbij. Het is ongrijpbaar en gruwelijk goed.

Tegen de achtergrond van een dictatuur raakt een psychiatrische patiënt steeds verder verstrikt in zijn wanen. Tijdens een lunch met een Mexicaanse collega-promovendus kwamen we op het punt waarop we aan elkaar opbiechtten dat we naast ons academische werk schrijver zijn. Dat is vrij ongemakkelijk, alsof je wordt betrapt op het leiden van een dubbelleven.

Afijn, op een gegeven moment viel Juan Rulfo’s naam. Soms zeggen mensen over een boek “Ik weet bij God niet wat ik net heb gelezen en wat me is overkomen.” Dat is doorgaans een goed teken.

Dat is ook alles wat mijn collega te vertellen had over Rulfo’s Pedro Páramo . Op verzoek van zijn stervende moeder gaat het hoofdpersonage op zoek naar zijn vader in het Noord-Mexicaanse dorp Comala, een plek die bewoond wordt door schimmen. Gabriel García Márquez overdreef niet toen hij schreef dat hij na het ontdekken van Rulfo’s werk een paar maanden lang geen andere auteur kon lezen.

.