Cultuursocioloog Sarah Thornton werpt een nieuwe blik op de vrouwenborst

Wat zeggen borsten ons over leven, liefde, seks en de samenleving? In het boek Tits Up probeert Sarah Thornton de taboes rond dit wezenlijke deel van het lichaam te doorbreken.

featured-image

Bert en Ernie. Thelma en Louise. Een paar jaar geleden zat Sarah Thornton met haar vrouw, kinderen en ouders aan de eettafel.

Onderwerp van discussie waren haar borsten. Ze had van de plastisch chirurg een nieuw paar gekregen en deze voelden nogal onwezenlijk aan. Hoe moest ze de twee ‘bedriegers’ noemen? Venus en Serena? Met deze licht absurdistische scène begint Tits Up , een boek waarin de Canadees-Amerikaanse cultuursocioloog onderzoek doet naar, zoals de ondertitel luidt, ‘wat onze opvattingen over borsten ons tonen over leven, liefde, seks en de samenleving.



’ De aanleiding voor Tits Up was de dubbele borstamputatie die Thornton in 2018 uit voorzorg liet doen – in haar familie komt een erfelijke vorm van borstkanker voor. Maar na de borstamputatie en borstreconstructie besefte ze ineens dat ze er niet bij stil had gestaan hoe het zou zijn om een paar ‘nieuwe’ borsten te hebben. Voor wie nam ze die implantaten? Voor zichzelf of de buitenwereld? Toen na de operatie haar borsten bovendien groter bleken te zijn dan ze had gevraagd (ze wilde bescheiden ‘lesbische yoga-borsten’, cup A/B, maar kreeg D) was ze volledig uit het veld geslagen.

Niet alleen was het gevoel in haar borsten weg (voorheen reageerden haar tepels op kou of kon ze aanvoelen dat haar menstruatie begon), ook zaten haar borsten haar danig in de weg: zo ramde ze ‘haar muppets’ tegen deurposten, voorbijgangers in drukke straten of tegen mannen in de lift. ‘Het was vaak al te laat’, schrijft ze, ‘wanneer ik in de gaten kreeg dat ik mijn gevoelloze tepels tegen vreemden of, nog erger, bekenden aandrukte.’ Reden voor haar om nader onderzoek te doen.

Want pas nadat ‘Bert en Ernie bij mij introkken’, schrijft ze, ‘begon ik na te denken over mijn oorspronkelijke borsten. Waarom wist ik er zo weinig van? Wat voor een leven hadden ze geleid? Wat had ik verloren?’ Dat Thornton, afgezien van het kortstondig voeden van twee kinderen (wat vanwege borstontsteking niet al te soepel ging), in het verleden maar weinig aandacht aan haar borsten had geschonken was geen toeval. In het inleidende hoofdstuk beschrijft ze hoe ze als puber wel doorhad dat haar beginnende borsten een ‘betoverende kracht’ hadden, maar dat dit machtige gevoel al snel teniet werd gedaan toen ze als vijftienjarige werd betast door een oudere, mannelijke collega in een golfclubrestaurant.

Toen een jaar later, tijdens een logeerpartijtje, de naakte, oudere vriend van de zus van haar vriendin zijn handen ongevraagd onder haar shirt schoof, veranderden haar borsten in, zoals ze schrijft, ‘verslagen idioten’. Voortaan hield ze dit deel van haar lichaam liever verborgen in ‘oversized truien’; een decolleté tonen, zoals andere vrouwen wel deden, voelde onveilig. Maar nu, met haar nieuwe implantaten, vroeg ze zich ineens af: wat voor een vrouw was ze eigenlijk? Was ze, nadat ze deze ‘buitenaardse wezens’ had gekregen, een ‘femme conformiste’, oftewel: niet moedig genoeg om na de borstamputatie gewoon een platte borst te houden? Welke ‘politiek correcte identiteit’ had ze moeten aannemen? Is een borstcorrectie een knieval voor het patriarchaat of juist het bewijs van emancipatie: een manier om controle over het eigen lichaam te behouden? En hoe zit het sowieso met onze ‘tieten’ – tegenwoordig een emanciperende term onder sekswerkers, aldus Thornton.

Het resultaat is een boek waarin Thornton onderwerpen als borstvoeding, plastische chirurgie, de ontwikkeling van de bh en de culturele betekenis van borsten beschrijft. Een opzet die niet bepaald nieuw is. Al in 1997 publiceerde de inmiddels overleden feministische historicus Marilyn Yalom het uiterst leesbare en leerzame A History of the Breast , in 2012 volgde de Amerikaanse journalist Florence Williams met Breasts.

A Natural and Unnatural History (ook in het Nederlands vertaald) en schrijfster Corien van Zweden kwam in 2019 met Borsten waarin ze de veelzijdige levensloop van de vrouwenborst beschrijft. Het zijn boeken waarin telkens de functie en betekenis van borsten – in biologisch, seksueel, cultureel en sociologisch opzicht – worden onderzocht. Williams legde daarbij de nadruk vooral op de ouder wordende borst, borstkanker en de siliconenindustrie en Yalom schreef met name over de heiligverklaring, de erotisering, commercialisering en bevrijding van de borst.

Voor degenen die van buitenaf naar een vrouw kijken, aldus Yalom, representeren borsten vaak een andere realiteit: baby’s zien voedsel, mannen zien seks, handelaren zien geld en de kerk ziet hel en verdoemenis of juist het allerheiligste. Dit alles maakte volgens haar deel uit van een ‘geseksualiseerde westerse visie’ die geenszins universeel geldend is. Terwijl in sommige culturen andere aspecten van het vrouwelijk lichaam worden verheerlijkt – in andere delen van de wereld zijn bijvoorbeeld billen veel belangrijker – worden borsten met name in het Westen beschouwd als twee uitermate belangrijke seksuele ornamenten.

‘Voor de meesten onder ons, en met name voor mannen, zijn borsten de kroonjuwelen van de vrouw.’ Vanuit deze visie staan borsten dus niet ‘op zichzelf’ maar moeten ze, aldus Yalom, voldoen aan een collectief beeld. Iets wat zich al vertaalde via de esthetisering van borsten door de eeuwen heen.

Zo was men in de vijftiende eeuw in Europese aristocratische kringen dol op compacte, kleine, ronde borsten die uit nauw aangesnoerde lijfjes sprongen, werden in de zestiende eeuw borsten zo plat mogelijk weggedrukt in het korset, om in de loop van de zeventiende eeuw door middel van datzelfde korset weer omhooggestuwd te worden. Deze modegril bleef ook later aanhouden, met als hoogtepunten de kegelvormige torpedo-bh’s die na de Tweede Wereldoorlog razend populair werden en de push-up bra die sinds 1992 niet meer uit het modebeeld is verdwenen. Ook Thornton borduurt in haar boek kort voort op die geschiedenis: in de jaren negentig waren Pamela Anderson-borsten de norm, nu zijn weer kleinere ‘sportieve borsten’ in.

Maar in tegenstelling tot Yalom duikt ze minder in het verleden en is haar aanpak vooral journalistiek, waarbij ze reportages afwisselt met feitelijk onderzoek. Dat brengt haar bij de Condor Club in San Francisco, ‘ the original topless gentlemen club since 1964 ’, waar een groep strippers en burlesque dansers haar vertelt hoe ze hun borsten (‘bezoldigde assistenten’) bewust inzetten als een verdienmodel. Ook bezoekt ze verschillende plastische chirurgen, spreekt met bh-ontwerpers en ontmoet ze lactatiedeskundigen en donoren van moedermelkbanken.

Dat alles beschrijft ze vanuit een liberaal, feministisch perspectief waarbij ze vrouwen met ‘domme borsten’ (zij die zich nog altijd ondergeschikt voelen aan het patriarchaat) wil bevrijden uit hun keurslijf. Dat lukt aardig, alhoewel sommige van haar redeneringen soms wat geforceerd of krom aandoen. Zo impliceert ze in een gesprek met een sekswerker in de Condor Club dat tieten wellicht ‘een minder objectiverende werking’ hebben dan billen, aangezien een vrouw bij het tonen van haar borsten nog altijd in het gezicht aangekeken kan worden, wat het lastig maakt ‘haar subjectiviteit te negeren’.

Ook in het hoofdstuk getiteld ‘ Life-saving Jugs ’, waarin ze zich met name richt op de aloude pre-kapitalistische traditie van ‘ allomothers ’ – vrouwen die borstvoeding geven aan andermans kinderen – slaat ze soms door. Zo voert ze ontroerende gesprekken met vrouwen die hun moedermelk afstaan – onder wie een vrouw die haar zoontje kort na de geboorte verloor en besloot haar melk aan andere zuigelingen te doneren – en doet ze grondig onderzoek naar de maatschappelijke positie van moedermelkbanken. Maar in haar idealistische pleidooi gaat ze wel ver door te concluderen dat in een kapitalistische samenleving het onbaatzuchtig delen van menselijke melk ‘een sleutelrol speelt in een economie waar het niet om geld draait’.

Toch levert Tits Up ook waardevolle inzichten op. Met name door het belang van gender in het borstendebat op te nemen, geeft Thornton een actuele draai aan de discussie. Dankzij transgender personen, zo schrijft ze, ligt de nadruk nu minder op de biologische kenmerken die we vanaf onze geboorte meekrijgen en dat beïnvloedt hoe we nu naar onze geslachtskenmerken kijken.

‘Gender gaat meer dan ooit over hoe we onszelf presenteren’, schrijft ze, ‘met name als het gaat over de zichtbare bovenhelft van onze lichamen.’ Ze wijst onder meer op geslachtsbevestigende operaties (mastectomie voor trans mannen of borstconstructie voor trans vrouwen) en op het belang van het tonen van wel of geen borsten voor iemand met een genderfluïde identiteit. Nu het onderscheid tussen de seksen erodeert kan deze herwaardering ook positief werken voor cis vrouwen, aldus Thornton.

Want om terug te gaan naar de kwestie waar ze aan het begin van haar boek mee worstelt: had ze na haar borstamputatie niet gewoon ‘plat’ moeten blijven? Voorheen was dat immers een van de gangbare feministische standpunten, aldus Thornton, die Naomi Wolf citeert die in The Beauty Myth (1990) een borstoperatie afdoet als ‘sociaal goedgekeurde zelfverwonding’. Wil een vrouw, die haar borsten laat corrigeren, slechts voldoen aan een opgelegde schoonheidsnorm? Thornton beschouwt die opvatting – en overigens met haar vele feministen – inmiddels als achterhaald: het nastreven van schoonheid is volgens haar ‘een eeuwenoud, universeel streven’ en in een pluralistische samenleving zou het aan ieder moeten zijn een eigen ‘bevrijde voorgevel’ te kiezen. ‘Er is niets mis met verlangen en uitdragen van schoonheid, al helemaal niet als het de identiteit van iemand kan versterken’, meent Thornton.

Met betrekking tot die bevrijding van de borst richt ze zich ook nog op een ander onderdeel: de vrouwentepel. Yalom uitte in haar conclusie al de wens dat ‘borsten het verdienen om het respect te krijgen dat beschaafde mensen tonen ten opzichte van andere lichaamsdelen’ en hoopt dat ‘onze kleindochters in staat zullen zijn om hun borsten te tonen als ze daarvoor kiezen’. Thornton schaart zich op haar beurt achter de ‘ free the nipple ’-beweging (vrouwen moeten dezelfde shirtvrije rechten krijgen als mannen, een beweging die inmiddels in de modewereld populair is en wordt uitgedragen door modellen als Emily Ratajkowski of Bella Hadid) en wijst op het maatschappelijke ongemak dat de vrouwentepel nog altijd veroorzaakt.

Niet alleen is een zichtbare vrouwentepel nog altijd taboe op de meeste sociale mediakanalen – vorig jaar kregen Facebook en Instagram voor het eerst het advies om vrouwentepels voortaan niet meer te verwijderen van die platforms – met name in de werkomgeving en openbare ruimte wordt dit nog altijd beschouwd als respectloos of opgevat als een uitnodiging tot seks. Een probleem, meent Thornton, want het verbergen van ‘dit fundamentele kenmerk van zoogdieren maakt deel uit van de instandhouding van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen’. Ter illustratie noemt ze het voorval in 2016, toen Serena Williams de kwartfinale van Wimbledon won maar een aantal krantensites zich vooral druk maakte om haar tepels, die zichtbaar waren onder haar witte jurkje.

Ook vertrouwt een ontwerpster van sportbh’s haar toe: ‘In een ideale wereld zou ik me graag sexy willen voelen en dragen wat ik zelf wil. Maar in de echte wereld wil ik niet dat mijn tepels zichtbaar zijn. [.

..] Het heeft te maken met zekerheid.

[...

] Mannen kunnen soms als roofdieren naar mijn tepels kijken, dat tast mijn gevoel van persoonlijke veiligheid aan.’ Het zijn confronterende kwesties die Thornton aankaart, maar die ze ook niet allemaal weet te beantwoorden. Ook al is de vrouwentepel vaak nog taboe – hoe dit probleem echt op te lossen is, weet de schrijfster niet.

Dat geldt ook voor andere kwesties: hoe gaan we met seksualiteit om in een samenleving waar de borst al eeuwenlang een erotische functie heeft? Kan de opwinding die bij iemand ontstaat bij het zien van een vrouwenborst of -tepel, worden onderdrukt? Moet dit worden ontkend of gaat het er vooral om een samenleving te creëren waarin men leert respectvol met elkaar om te gaan? Is de erotiek uit de blik van de ander te slaan? En als borsten een toegangspoort zijn tot lichaamspositiviteit, moeten ze dan niet juist vanwege hun erotische kracht worden ingezet? Wat Thornton echter overtuigend weet aan te tonen is dat borsten, vanwege de complexe dingen die ze zijn, nog altijd zichtbare obstakels voor gelijkheid vormen. ‘De status van borsten’, zo stelt ze, ‘om nog maar te zwijgen van tieten, tietjes, memmen, voorgevels – is van cruciaal belang voor de sociale positie van vrouwen. Zolang borsten worden behandeld als ‘domme borsten’, zullen wij het ‘tweede geslacht’ blijven.

’ Zelf heeft ze inmiddels wel vrede gesloten met Bert en Ernie, al was het maar omdat ze het zichtbare bewijs zijn dat ze de kanker heeft weten te bestrijden..