De Germanist Frits Boterman noemde zijn cultuurgeschiedenis van Duitsland Cultuur als macht . Daarmee verwees hij uiteraard naar het typisch Duitse idealisme waarbinnen cultuurreligie als de hoogste religie gold en dat zoals vrijwel al het idealisme niet helemaal goedaardig was. In Duitsland ontwikkelde men in de negentiende eeuw de neiging in dichters en denkers verlossers te zien die alles goed zouden maken.
Tot ergens in de vorige eeuw een Oostenrijker in Duitsland verlosser bleek te zijn die dichter noch denker kon worden genoemd en die weinig goed maakte. Daarna kantelde het Duitse zelfbeeld en kreeg het Duitse idealisme een flinke knauw. De twintigste eeuw werd niet de Duitse maar de Amerikaanse eeuw en of die eeuw inmiddels is afgelopen, daarover lopen de meningen uiteen.
Het einde van het Amerikaans imperium is al vele malen bezongen, ontelbaar zijn de beschouwingen waarin het verval van dat imperium wordt uitgeplozen, en eerlijk is eerlijk, dat verval is meer dan een illusie. In 1960 was 38,34 procent van de wereldeconomie nog Amerikaanse economie, in 2023 was dat aandeel gedaald tot 25,94 procent. Als je alleen naar het bruto binnenlands product kijkt is de Amerikaanse economie weliswaar nog de grootste ter wereld, maar de koopkracht van Chinese burgers is inmiddels groter dan die van Amerikaanse burgers.
Toch is het voorbarig te beweren dat de Chinese eeuw nu is begonnen, al was het maar omdat voor het Amerikaanse imperium noch het bbp, noch de koopkracht de belangrijkste pijlers zijn, maar de export van Amerikaanse cultuur. „Naties zijn verhalen”, schreef de Palestijns-Amerikaanse literatuurwetenschapper Edward W. Said (1935-2003) in zijn in 1993 verschenen Culture and Imperialism .
Hoewel Amerika ontstaan is in een cultuur van tamelijk massale uitbuiting en uitroeiing met bijbehorende immigratie uit voornamelijk Europa, bestaat het Amerikaanse zelfbeeld en daarmee het Amerikaanse exportproduct uit een opmerkelijk simpel en homogeen verhaal, aldus Said. Het is het verhaal van de ‘onschuldige triomf’. Er zou veel op het spel staan in de Amerikaanse verkiezingen, maar zeker is dat dit verhaal nog even standhoudt.
De Amerikaanse mythe van onschuldige triomf is gebutst maar feitelijk onbeschadigd. Nog altijd bruikbaar. Wie onschuldig wil triomferen hoeft alleen maar Amerikaan te worden of zich anderszins aan te sluiten bij Amerika, bijvoorbeeld door Amerikaanse cultuur te consumeren of te imiteren.
Mensen stemmen niet alleen met hun voeten maar ook met hun oren, ogen en neuzen. Ja, cultuur is macht, en die kan niet werkelijk gescheiden worden van politieke, economische en militaire macht. Cultuur bevindt zich niet in een vacuüm.
Het Rode Leger hoopte met bajonetten het arbeidersparadijs naderbij te brengen. De Amerikaanse soldaat die na 1945 in Europa nodig bleek te zijn om Europa van zijn eigen barbarisme te genezen had een krachtigere, lees: waarlijk verleidelijke mythe in zijn uniform zitten. Ter illustratie zou men sommige films van de West-Duitse regisseur Rainer Werner Fassbinder (1945-1982) nog eens kunnen bekijken, zoals Der amerikanische Soldat – de Amerikaanse soldaat als de ander, want soms zwart, als bevrijdende bezetter of bezettende bevrijder, als sekssymbool, als brenger van luxe en welvaart (chocolade en sigaretten), als voertuig naar een beter leven.
Goed, we zijn driekwart eeuw verder maar sommige mythes sterven langzaam, ook bij gebrek aan betere, andere mythes. De wezenlijke vragen van het imperium zijn deze: waar is het centrum? En waar begint de periferie? Het zou kunnen dat Europa al heel lang periferie is terwijl het zich nog centrum waant. De doodstrijd van dat voormalige centrum duurt zo lang dat je bijna van een tweede of zelfs derde leven zou kunnen spreken.
Een derde vraag is: Hoe sterven imperia? Doorgaans door een combinatie van lethargie en overmoed. Men vreest de barbaren van buiten, zonder te beseffen dat men zelf stiekem barbaar is geworden. In de strijd tegen de verrotting sprenkelt men nog wat duur parfum achter de oren.
Van het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk resten slechts hardnekkig nationalistische stuiptrekkingen in de Hongaarse en Oostenrijkse politiek. Het Ottomaanse imperium verdween eveneens razendsnel en wat er nog van over is, is de moegestreden machtshonger van Erdogan. Het postscriptum van het Britse imperium was de clownerie van Brexit, gevolgd door eindeloos gesteggel over de Noord-Ierse grens.
Al deze imperia gingen ten onder voor er sprake was van kernwapens en men zou kunnen inbrengen dat de komst van kernwapens de ondergang van imperia heeft vertraagd. Toch is het niet uitsluitend de militaire macht van Amerika, hoe imposant ook, die de oorzaak is van de telkens maar weer verlengde Amerikaanse eeuw. Immers, na 1945 heeft Amerika geen oorlogen van betekenis meer kunnen winnen.
Vietnam was een bloederig en pijnlijk verlies. De eerste Golfoorlog bleek slechts de proloog voor de invasie van Irak in 2003, een snelle militaire overwinning (‘mission accomplished’ – George W. Bush) die dankzij een burger- en guerrillaoorlog uitmondde in een politiek nederlaag.
Aan Afghanistan hoef ik niemand te herinneren. Als de Amerikaanse eeuw inderdaad kan worden samengevat met de spreuk ‘cultuur als macht’, dan is het interessant om te zien waarin die cultuur verschilt van de Duitse hoop op verlossing door cultuurreligie. Je zou kunnen zeggen dat Amerika de Duitse cultuurreligie heeft geïroniseerd.
De Duitse filosoof Walter Benjamin (1892-1940) zag in de mechanische reproductie van het kunstwerk behalve een mogelijkheid ook het symptoom van een crisis, een crisis die het kunstwerk van zijn aura van heiligheid dreigde te beroven. Amerika deelde die zorgen niet en heeft de mechanische reproductie omhelsd als bevrijding. Hollywood, een van meest in het oog springende iconen van Amerikaanse cultuur, (en ook het verval van Hollywood is al diverse malen bezongen) bestaat bij de gratie van mechanische reproductie en kon opbloeien dankzij door Hitler verdreven Europeanen, van Billy Wilder tot Erich von Stroheim.
Zo bezien is de Amerikaanse eeuw de verstoten bastaardzoon van de Duitse cultuurreligie. Hoop was voor die Europees-Amerikaanse avant-garde geen aanleiding voor metafysische beschouwingen, maar een uiterst praktische aangelegenheid: triomferen voor de dood toeslaat. Hoe men triomfeert was minder belangrijk.
Whatever works . Amerikaanse cultuur is zelfhulp avant la lettre, en dat bedoel ik geenszins denigrerend. Na de dood van God en de dood van het communisme is alle hulp zelfhulp.
Al houd je altijd mensen over die tegenstribbelen en die op zoek naar de gemeenschap en het gemeenschapsgevoel weigeren zichzelf te helpen. Weinig illustreert de Amerikaanse cultuur beter dan een van mijn favoriete films, The Producers van Mel Brooks uit 1967. Brooks, nu 98 jaar oud, werd geboren als Melvin Kaminsky in New York, zijn ouders kwamen nog uit het oude Europa.
The Producers , kort samengevat, gaat over een producer en zijn creatieve maar verlegen boekhouder in New York die op het briljante idee komt dat een flop ook een (commercieel) succes kan zijn. Wat moet floppen in deze film is een musical getiteld Springtime for Hitler: A Gay Romp With Adolf and Eva at Berchtesgaden . Maar goed, een musical met zo’n titel kan natuurlijk helemaal niet floppen.
En dat waar de producent op hoopt gebeurt niet: de flop blijft uit. De reproductie van het kunstwerk is eerst en vooral een economische mogelijkheid en als je een flop kunt produceren en reproduceren en daarmee geld verdienen, waarom zou je het laten? Hiermee suggereer ik niet dat Amerikaanse cultuur oppervlakkig zou zijn, of commercieel, wat dat woord ook moge betekenen. Edward Said stelt dat cultuur een bron van identiteit is, en nogal een ‘strijdlustige’.
Je leest Dante en Shakespeare, aldus Said, om je het beste van jouw cultuur toe te eigenen. Ietwat pompeus, misschien was Said behalve Palestijn en Amerikaan stiekem ook een beetje Duits. De Europeanen in Amerika wisten al vroeg dat het idee van ‘het beste’ onder druk zou komen te staan.
Door economische aanvallen (wat heb ik eraan als het niet verkoopt?), door zogezegd onschuldige vragen (waarom is het beste het beste?) en door sociale ontwikkelingen (de middenklasse ontdekte dat het goed mogelijk is snob te zijn zonder Dante en Shakespeare en al helemaal zonder Hegel). En die gevluchte Europeanen zagen mogelijkheden. Het succesverhaal van Amerikaans cultuurimperialisme is het verhaal van vrijwillige onderwerping, op diverse manieren: een creatieve accountant in New York heeft Hegel en zijn idealen niet meer nodig om creatief te zijn.
Al vindt hij het helemaal niet erg de naam zo nu en dan tegen te komen in een boek. Het komt me voor dat men zich nergens zo vrijwillig heeft onderworpen als in Nederland. Frankrijk, Duitsland, België doen er hooguit toe als vakantiebestemming.
Men kijkt hongerig en verlangend, soms ook rancuneus (op het verlangen volgt de rancune) naar het westen, naar het imperium. Immers, als landen verhalen zijn dan is Nederland de afwezigheid van een verhaal. Land van dominees en kooplieden, zeker.
Het Nederlandse verhaal is een kassabonnetje met een Bijbelspreuk helemaal onderaan. En de Nederlander kunnen we dan omschrijven als het wezen dat zich onderwerpt en knielt terwijl hij zichzelf wijsmaakt dat hij slechts bezig is een pakje stroopwafels te verkopen. Even wat cijfers om de stoere taal te onderbouwen.
Al jaren schommelt het marktaandeel van Amerikaanse films in filmhuizen en bioscopen in Nederland rond de 80 procent. Wat literatuur betreft, tussen 1997 en 2019 kwam zo’n 75 procent van de vertaalde titels uit het Engels, van die titels was meer dan de helft Amerikaans. Als je kijkt naar instroom van nieuwe studenten tussen 2008 en 2018 zie je dat Engels al in 2008 de populairste talenstudie was.
Opmerkelijk is de daling van de instroom bij Duits, Frans en Nederlands. In 2008 waren er nog 473 nieuwe studenten Nederlands, in 2018 waren dat er nog maar 151. Het aantal nieuwe studenten Engels bleef min of meer gelijk.
Logisch. De discussie over Engels op universiteiten lijkt me dan ook een groteske discussie, veroorzaakt door de periferie die niet wil weten wat periferie is. Het is overigens moeilijk te zeggen wie de periferie het meest hardnekkig ontkent: diegenen die meer Nederlands willen horen spreken of zij die vasthouden aan het Engels.
Elke verandering afkeuren is een ondeugd van de ouder wordende mens. Elke verandering goedkeuren is eveneens een ondeugd. Maar een gelukkig mens, voeg ik eraan toe, is parttime opportunist.
Of kameleon. Dat klinkt vriendelijker. Met dank aan een ander icoon uit de Amerikaanse cultuur, Groucho Marx: Dit zijn mijn principes.
Als ze u niet bevallen heb ik ook nog andere. Je moet altijd andere principes achter de hand hebben. In de politiek, in de liefde en stiekem denk ik: ook in de kunst en de literatuur.
En Nederland? Ik zeg: Puerto Rico. Dat eiland geniet de status van unincorporated territory : het grondgebied behoort toe aan Amerika, maar het eiland maakt verder geen onderdeel uit van het imperium. Het bestuurt zichzelf en heeft een eigen grondwet.
Laat Nederland het Puerto Rico van Europa worden. Laat de periferie de periferie omarmen. Misschien komt daar politieke, economische en culturele vernieuwing uit voort.
Op de universiteit van Puerto Rico spreekt men trouwens Spaans. En de ontevreden, boze Nederlanders, zij zijn met velen, kunnen dan met recht zeggen: ‘Kijk, hoe er met ons wordt gesold. Maar wat wil je? Wij waren altijd al de Puerto Ricanen van Europa.
’.
Vermaak
Cultuur als macht: leven we nog in de Amerikaanse eeuw?
Het Amerikaanse imperium steunt voor een belangrijk deel op de export van Amerikaanse cultuur. Dat is het verhaal van vrijwillige onderwerping, schrijft Arnon Grunberg.