Choreograaf Ed Wubbe: ‘Mijn grote lol is natuurlijk dat ik het 32 jaar heb volgehouden’

Ed Wubbe stopt na 32 jaar als artistiek leider van Scapino Ballet Rotterdam. Hij bereikte een nieuw publiek voor dans. „Ik heb eigenwijs koers gehouden.”

featured-image

Sinds een jaar ontvangt hij AOW. De eerste keer, vorig jaar december, vond Ed Wubbe (67) „toch wel een markant moment in je leven”. Eind deze maand neemt hij na 32 jaar afscheid als artistiek directeur van Scapino Ballet Rotterdam, het volgende markante moment.

Wubbe vormde in die jaren Scapino definitief om van een ‘balletgezelschap voor de jeugd’, zoals dat was opgericht door Hans Snoek, tot een hedendaagse dansgroep met zijn eigen creaties als dragende pijler. Vanaf volgend jaar zullen succesvolle producties als Pearl , Ting! en Oscar dan ook niet meer te zien zijn. Logisch, vindt hij zelf.



Zijn opvolgster, choreografe Nanine Linning, moet met een schone lei kunnen beginnen. In een kale kantoorruimte bij Scapino Ballet Rotterdam zit een tevreden man. Zijn eigen kantoortje is leeg, hij heeft zijn archief doorgeploegd.

Best een klus, na meer dan drie decennia. Zijn aanstaande afscheid, zegt hij, was zijn eigen besluit. „Vier jaar geleden voelde ik dat ik moest gaan stoppen.

Het ging goed, Scapino was financieel en artistiek gezond. Bovendien heb ik niet de wens tot mijn tachtigste door te gaan. Wel wilde ik de periode van dit Kunstenplan afmaken en rustig afscheid nemen.

” In september nam hij al afscheid van het publiek in Theater Carré met de voorstelling Oscar , een hommage aan Oscar Carré, directeur en stichter van het circustheater. Oscar is een gekoesterde voorstelling: „Theaterdans met elementen van variété en circus, zogenaamd hoge en lage kunst bij elkaar brengen, daar geloof ik in. Daar heb ik mijn draai in gevonden.

We hebben er nieuw publiek voor dans mee bereikt, ook door met popmuzikanten als Blaudzun en de Nits te werken. Met Oscar en Ting! hebben we 42 keer Carré vol gespeeld. Dat is voor een middelgroot groepje toch wel uniek hoor.

” Het succes van zijn producties en artistiek beleid is niet altijd beloond door de Raad voor Cultuur. In de afgelopen vijftien jaar hing de positie van Scapino twee keer aan een zijden draadje. Eerst was dat in 2012, toen het gezelschap door de bezuinigingsdrift van VVD-staatssecretaris Halbe Zijlstra dreigde te sneuvelen.

Daarna dreigde Scapino in 2020 na een negatief advies van de Raad voor Cultuur zijn Basis Infrastructuur-subsidie te verliezen, maar kreeg die na een handtekeningenactie en veel steun vanuit de sector dankzij een Tweede Kamermotie alsnog. In de beoordelingsprocedure van rijkssubsidie ziet Wubbe flinke weeffouten. „Ik vind de basis van hoe een en ander is geregeld goed: de overheid bemoeit zich niet met de kunsten en laat het oordeel over aan onafhankelijke commissies.

Maar Nederland is klein, dans een kleine sector en er zijn weinig mensen met verstand van dans. Daar zit het probleem. Commissieleden hebben of te weinig expertise, of ze zijn niet echt onafhankelijk.

Ze hebben zelf belangen of persoonlijke voorkeuren. Kijk, als ik geen voorstellingen verkoop en ze zeggen ‘tijd om op te stappen’: soit. Maar vaak zijn oordelen gebaseerd op vage aannames of onwaarheden.

In 2020 werd bijvoorbeeld gezegd dat jonge choreografen niet goed werden begeleid bij Scapino. Hè? Wat bedoel je, hoe dan? Met zo’n opmerking kun je niets. „Vaak voelde ik de bui al hangen als ik zag wie er in zo’n adviescommissie zat.

Als het advies kwam, las je tussen de regels gewoon: ‘Die gozer moet weg’. Dat heeft mij gestoken. En ook weleens onzeker gemaakt: als je je uitslooft en het is nooit goed, verdomme .

.. Maar mijn vrouw zegt altijd: je vijanden zijn de beste leermeesters.

Ik heb eigenwijs koers gehouden en mijn grote lol is natuurlijk dat ik het 32 jaar heb volgehouden.” Tijdens zijn directeurschap gaf hij veel kansen aan jonge choreografen en bleek hij een neus voor talent te hebben: Scapino introduceerde Marco Goecke, Marcos Morau, Felix Landerer. Zij zijn nu ingelijfd bij het Nederlands Dans Theater.

Prima, vindt hij, dat is doorstroming. „Mijn eigen werk is populair en toegankelijk – wat iets anders is dan commercieel – en door dat succes zijn wij in staat te investeren in jonge choreografen. Ik nodig geen gearriveerde makers uit.

Vergelijk het met een boekhandel: als je jonge dichters wilt verkopen, moet je ook bestsellers aanbieden. Dat zien die commissies over het hoofd.” Wubbe bespeurt ook weinig oog voor of kennis van het bredere krachtenveld, de geschiedenis en de ontwikkelingen waarbinnen een gezelschap opereert.

Om die reden is hij tegen de zogenoemde ‘ontschotting’ tussen de adviescommissies van subsidiegevers: in plaats van dans-, muziek- of theatercommissies met vakspecialisten worden nu algemene ‘podiumkunstencommissies’ gevormd, met leden uit verschillende disciplines die vooral afgaan op de tekst van de aanvraag – en die misschien een registratie van de voorstelling zien. „Ik geloof daar niet in. Je moet de context kennen en van groepen weten wat hun verleden en ontwikkeling is, welke rol ze in het veld hebben, of ze aanvullend aanbod maken, of die gasten publiek hebben, of theaters ze willen boeken.

Dat zijn feiten en data die iets zeggen. Van ons wordt, terecht, kennis van zaken verwacht, maar dan mogen wij dat ook van die commissies verwachten.” In al die jaren – „Ik heb acht kunstenplannen meegemaakt” – kreeg hij te maken met wisselende oekazes uit Den Haag.

Eigen inkomsten, publieksbereik, educatie, geografische spreiding, diversiteit, inclusie – het eisenpakket voor subsidies werd steeds groter, het gewicht dat aan de eisen werd toegekend varieerde. „Moet je elk clubje dezelfde eisen opleggen? Ik vind dat er ook ruimte moet zijn om niet aan al die dingen te voldoen. Als iemand heel conceptueel en avant-garde werk maakt waar maar een select publiek voor is, maar dat wel écht goed is, dan moet je die persoon of dat gezelschap de mogelijkheid bieden om zich door te ontwikkelen en niet verplichten ook naar scholen te gaan.

Van grote gezelschappen die miljoenen krijgen mag je meer eisen. Maar kleine clubjes moet je vooral zo ondersteunen dat ze maximaal kunnen floreren.” Sommige eisen zijn domweg moeilijk te realiseren.

Een divers samengesteld publiek bereiken voor theaterdans is bijvoorbeeld ingewikkeld, is zijn ervaring. „Theaterdans is van oorsprong puur westers. Daarom is het begrijpelijk dat je bepaalde doelgroepen niet bereikt.

Er is tegenwoordig wel meer representatie op het toneel, en in de hedendaagse dans zie je invloeden van hiphop en Afrikaanse dans. Dat helpt, maar de realiteit is dat sommige doelgroepen er gewoon niets mee hebben. Het enige wat je kunt doen is goed werk leveren, zonder je oren te laten hangen naar al die eisen.

Je moet het publiek iets laten meemaken. Of ze zich kwaad maken, gechoqueerd raken, blij worden, dat maakt niet uit. Je moet kwaliteit leveren.

Mensen meenemen, zodat ze denken: ‘Jee, wat gááf! Dit had ik eerder moeten weten.’ Volgens mij is er potentieel een veel groter danspubliek dan we nu zien.” In zijn lange loopbaan zag hij naast ideeën bij de overheid ook de mores in de sector veranderen.

Door #MeToo zijn de opvattingen over de verhoudingen binnen gezelschappen flink aangescherpt. Een ‘veilige werkomgeving’ kwam bovenaan de agenda. „Het is goed dat er aandacht voor is.

Dans is een hiërarchische discipline, mensen zijn afhankelijk van de choreograaf of directeur. Dat draagt een risico in zich. Maar het is niet meer zoals vroeger, of zoals die ergerlijke clichébeelden die je in films als Black Swan [waarin de danswereld als slangenkuil vol grensoverschrijdend gedrag wordt neergezet] nog steeds ziet.

De verhoudingen zijn veel gelijkwaardiger geworden. De choreograaf is uiteindelijk de kapitein op het schip, maar de dansers zijn co-auteurs, volwassenen die medeverantwoordelijk zijn voor de voorstelling. Wat ze allemaal kúnnen als ze van de academie komen, dat is ongelooflijk.

Er werd mij in mijn opleiding of podiumloopbaan nóóit gevraagd om te improviseren of iets dergelijks.” In een werkomgeving waar mensen zich kunnen uitspreken, krijg je een beter product, is zijn overtuiging. De balans moet echter niet doorslaan.

„Je moet er met gezond verstand naar kijken. Dit is een fysiek vak. Zelf heb ik in de jaren zeventig nog meegemaakt dat het op de academie doodnormaal was dat er gemengde kleedkamers en douches waren.

” Lachend: „Nou, dat was wel even wennen voor die jongen uit het keurige Amstelveen! Nu zou dat ondenkbaar zijn, en dat is prima. Maar in de studio moet een choreograaf een danser kunnen aanraken, dansers raken elkaar ook voortdurend aan. Als je daar te spastisch over doet, wordt het onwerkbaar.

” Relaties van leidinggevenden met dansers worden tegenwoordig ook met argwaan bekeken, want: scheve machtsverhouding. Zelf ontmoette Wubbe 22 jaar geleden de 21 jaar jongere Marlies Achthoven, danseres bij Scapino Ballet Rotterdam. „We hebben overwogen de relatie te beëindigen, want we voelden dat het problematisch was.

Zij is hier toen gestopt, een moeilijk besluit voor haar. Achttien jaar geleden zijn we getrouwd. Het ís natuurlijk een grijs gebied.

Maar mensen kunnen verliefd worden, gelukkig maar! Binnen een gezelschap moet je dat managen, nadenken over grenzen om misstanden te voorkomen. Daar hebben we tegenwoordig de instrumenten voor.” Natuurlijk zijn er tijdens zijn directeurschap ook dingen niet gelukt.

Hij had de groep graag meer in het buitenland willen presenteren, en het tweede (junior) reisgezelschap is door corona in de knop gebroken. „Maar ik ben heel tevreden. Scapino is blijven bestaan, we hebben het erfgoed doorgezet, het draagvlak bij publiek en theaters is enorm.

De steun die we kregen toen we in 2020 in de problemen zaten, was overweldigend. Iets meer credits hadden we wel verdiend. Maar ach, een beetje vechten is ook wel oké.

”.