Cellist Jean-Guihen Queyras: ‘Volmaakt is tegenwoordig een problematisch begrip’

Vier keer doet de Franse cello-avonturier Jean-Guihen Queyras Nederland aan op een wereldwijde roadtrip. Zijn instrument zal zingen in Haydn, huilen in Dvorak en dansen in improvisaties. „Muziek is een vogel die moet vliegen. Met dat mantra veranderde de Nederlandse cellist Anner Bijlsma mijn leven.”

featured-image

In de sobere huiskamer-keuken van de bovenwoning in een Brusselse art nouveau-buurt lijkt zijn cellokoffer met vrouwelijke rondingen in primaire kleuren een exotisch fremdkörper. Hij herbergt een ruim drie eeuwen oud Gioffredo Cappa-instrument, de trouwste reisgezel van de Fransman Jean-Guihen Queyras (57). Het is begin augustus en tropische hitte sijpelt door het open raam.

Over een paar dagen, zegt de musicus, zit hij weer op een vliegtuigstoel naast zijn cello – dan op weg naar Kyiv waar beiden troost hopen te bieden aan door oorlog gekwelde stedelingen in de concertzaal en aan gewonde frontsoldaten in ziekenhuizen. Na zijn terugkeer uit Oekraïne verblijft Queyras deze week in Nederland, een vaste pleisterplaats op de lange trektochten die hem dit seizoen onder meer naar zijn geboorteland Canada, Brazillië en Japan zullen voeren. In Nederland speelt hij drie programma’s – als artist in residence – met het Haagse Residentie Orkest.



En in november doet Queyras vier concerten bij de Cello Biënnale in Amsterdam. Hij begint vrijdag met een van de meest geliefde werken uit het klassieke repertoire; het Celloconcert van Antonin Dvorak. Dat stuk draagt hij al bijna vijftig jaar met zich mee.

Het is verbonden met mooie maar ook onbehaaglijke herinneringen. „Het begon net voor mijn tienertijd”, vertelt Queyras. „Vijf jaar na mijn geboorte in Montreal verhuisde ons gezin naar Algerije en vervolgens – op mijn achtste – naar een verlaten streek in de Franse Provence.

Mijn ouders koesterden een hartstocht voor muziek. Vaak hoorde ik hen in onze oude en vervallen boerderij luisteren naar Bach-cantates.” Op een dag bracht een familievriend wat zelfopgenomen cassettes mee.

„Een ervan bevatte Dvoraks Celloconcert . Op een wit handgeschreven papier in het doosje stonden de vertolkers: Mstislav Rostropovitsj, Berliner Philharmoniker en dirigent Herbert von Karajan. Ik zette de koptelefoon op en sloot mijn ogen.

Ik was negen, ver voor de tijd dat ik musici en orkesten ging aanbidden. En pas later datzelfde jaar zou ik worden gegrepen door de cello, toen ik een meisje van dertien het instrument zag bespelen. De obsessie was daarna meteen zo groot en het wachten op mijn eerste les zo’n bezoeking, dat mijn ouders me vergeleken met een gekooide leeuw.

Maar toen ik voor het eerst Dvorak hoorde, ging het alleen nog om de muziek zelf, een klank waarin ik me gekend voelde en een thuis vond. Ik besef nu hoe belangrijk het is om in het geheugen naar zulke ervaringen terug te kunnen keren.” Minder goede herinneringen bewaart Queyras aan zijn Dvorak-debuut op het concertpodium.

Na het winnen van een concours nodigde het festival van het Zwitserse Schaffhausen – „met die prachtige watervallen in de Rijn” – hem uit om het Celloconcert te komen spelen. „Ik was begin twintig en te verlegen om me voor het drama van de muziek open te kunnen stellen. Dvoraks verdriet om de dood van zijn schoonzus komt hierin naar voren.

En dan is er het verlangen, zijn onstilbare heimwee. Hij schreef het concert toen hij directeur was van een conservatorium in New York, ver weg van zijn geliefde Tsjechië. Het stuk bevat meer dan alleen muzikale dimensies.

„Die eerste keer zat ik nog te veel in mezelf opgesloten. Daarna deed het leven zijn werk. Met de jaren verliezen we dierbaren aan de dood en ondergaan we de pijn van gebroken liefdes.

Je hoeft zo’n concert niet per se te verbinden aan een gebeurtenis uit je eigen persoonlijke geschiedenis. Maar het bestaan leert je wel met de emoties erin mee te voelen, om je hartslag in zekere zin af te stemmen op die van Dvorak.” Later dit seizoen doet Queyras met het Residentie Orkest zijn eigen bewerking van het Altvioolconcert van Bela Bartók en speelt hij het Tweede Celloconcert van Joseph Haydn.

„Aan de werken uit het Wenen van Haydn en Mozart kleeft altijd het woord volmaakt, een problematisch begrip in de wereld van vandaag”, vindt hij. „Het classicisme streefde naar het perfectioneren van vaste vormen en codes nadat de barok zich eerder te buiten ging aan versieringen en improvisatie. Maar de mens is per definitie – en godzijdank – onvolmaakt.

De geschiedenis wijst uit dat in steen gebeitelde wetten in muziek of samenleving de mens doorgaans verstikken. „Maar we neigen ernaar het bestaan in laden onder te brengen, want dat maakt het geruststellend overzichtelijk. Je analyseert een partituur, vindt de structuur en volgt de lijnen.

Klaar. Wanneer dit proces zich verinnerlijkt dan kan muziek uitgroeien tot een prachtige vogel, maar wel opgesloten in een kooi, terwijl het erom gaat dat je het dier laat vliegen. Een les die ik leerde van de Nederlandse cellist Anner Bijlsma, iemand die de muziek tegemoet trad met enorme kennis, durf en een snuf politieke incorrectheid.

Wie bij hem studeerde, onderging een metamorfose. Ook ik houd mijn leerlingen voor dat hun melodieën behoren te vliegen. Het najagen van perfectie leidt tot levenloze noten.

De genialiteit van klassieke meesters als Haydn en Mozart zit hem erin dat hun volmaaktheid niet van steen is, maar vloeibaar. Binnen de vaste vormen ontvouwen zich diepten van een onbegrensd heelal.” Maar het tijdsgewricht werkt niet mee bij het relativeren van perfectiedrang, ziet Queyras.

„Met de komst en de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie krijgt volmaaktheid tegenwoordig een ander en onmenselijk karakter. Ik kan nu een computer vragen om voor mij een Bach-fuga te schrijven. En de machine zal daarin ongetwijfeld uitblinken.

Jongeren van nu staan op een kruispunt, want kunstmatige intelligentie is in staat om alles wat zij kunnen te verbeteren. Dus wat is nog de reden van ons bestaan? We ervaren de dark side of the force , om hopelijk daarna weer het licht te zien. De mens blijft een problematische en paradoxale levensvorm.

We scheppen vernietigende krachten en tegelijkertijd brengen we Michelangelo, Bach en Mozart voort.” Queyras prikkelt zijn leerlingen aan de Hochschule für Musik in het Duitse Freiburg om het strakke klassieke korset uit te trekken en – zoals hij ook zelf doet – een eigen weg te vinden. „Het grootste compliment van bezoekers bij klasconcerten in Freiburg is dat mijn leerlingen in hun spel volstrekt niet op elkaar lijken.

Voor hen blijf ik vragen opwerpen, want ambacht en techniek vormen het fundament van een huis. En dat bouw je niet alleen met je hoofd, maar door je hart en ziel in de muziek te leggen. Niemand heeft er iets aan wanneer ik zo efficiënt mogelijk alle noten speel.

Een luisteraar wil er het menszijn in vinden.” En om dat te ontdekken, moet een musicus de gebaande paden verlaten, weet hij. Queyras werkte daar de afgelopen zomermaanden aan met het geld van de Anner Bijlsma Award die de Cello Biënnale hem twee jaar geleden toekende.

In november staat die Roadtrip in Amsterdam op het programma van de Biënnale. Daarvoor bracht hij vier cellotalenten samen met de Franse jazzsaxofonist Raphaël Imbert, de Griekse lierspeler Sokratis Sinopoulos en twee dansers. „Tegenwoordig hebben cellisten al piepjong de concerten van Elgar, Dvorak en Sjostakovitsj in hun vingers.

Bekijk concoursen en je valt van de ene verbazing in de andere. Ik kan hen helpen die meesterwerken te verdiepen, maar dat doet het leven zelf ook al. Daarom wil ik hun blik verbreden.

” Hij grijnst. „De jonge Italiaan cellist Stefano Bruno verstarde bij mijn voorstel hem als musicus ook mee te laten doen in de choreografie. ‘Ik haat dansen’, antwoordde hij, ‘zeker voor het oog van anderen.

’ Maar Stefano deed het toch, en het werkt.” De talenten leerden het lichaam gebruiken, componeerden en impoviseerden; ze maakten zich los uit de klassieke wereld van vastgelegde noten, voorschriften en verwachtingen, opgeroepen door talloze legendarische vertolkingen van bekende stukken. „Elke gelouterde cellist weet waar hij doorheen moet”, zegt Queyras.

„Ik herinner me van vroeger mijn neiging mezelf te beoordelen op het podium. ‘Deze noot is niet wat ik voor ogen had’, schoot er vaak door me heen. ‘Ai, dit klinkt niet zoals het zou kunnen of moeten zijn.

’ Gedurende de repetities zag ik zulke momenten bij de vier talenten. En niet als enige. Op een gegeven moment hield jazz-saxofonist Raphaël Imbert hun voor: ‘Houd van elke noot die je speelt.

’ Hij trof ons met die woorden. Na alle uren studie, na alle pogingen noten te verankeren in ons diepste reptielenbrein, zodat we tijdens een concert volledig in het nu kunnen zijn, na al dat werk moeten we onszelf een verkeerde noot kunnen vergeven. We moeten hem in het verleden achterlaten, omdat hij anders onze toekomst zal bepalen.

”.