Carel Weeber was de geestelijk vader van ‘het wilde wonen’ – hij werd geroemd en verguisd

Behalve door opvallende gebouwen te ontwerpen wist architect Carel Weeber de architectuur ook op te schudden met grootse ideeën.

featured-image

‘Nieuwe truttigheid’, ‘staatsarchitectuur’, ‘de architectuurpolitie’ en ‘het wilde wonen’: het zijn enkele bekende termen waarmee Carel Weeber het debat over wonen in Nederland decennialang een gezicht gaf. Een van Nederlands invloedrijkste architecten, de Curaçaose architect Carlos ‘Carel’ Weeber, overleed zondagavond op Curaçao. Weeber, die 87 jaar werd, leed al enige tijd aan de ziekte van Alzheimer.

Hij werd in Nijmegen geboren, maar bracht zijn jeugd door op Curaçao omdat zijn ouders na zijn geboorte vrij snel terugkeerden naar de Antillen. Vanaf zijn derde wilde hij al architect worden, vertelde hij weleens in interviews. Het was een wens die hij in daden omzette toen hij in 1955 naar Nederland terugkeerde om er in Delft bouwkunde te gaan studeren.



Deze universiteit werd tevens de plek waar hij op zijn 32ste hoogleraar werd en dat tot in 2003 bleef. Na zijn studeren viel hij snel op. In 1966 won hij al de Prix de Rome voor Architectuur met een plan voor een nieuw Centraal Station in Amsterdam.

Baanbrekend werd het ontwerp dat hij samen met J.B. Bakema bedacht voor het Nederlands paviljoen van de wereldtentoonstelling van 1970 in Osaka.

Achteraf was iedereen het erover eens dat de Nederlandse inzending een enorm succes was geweest. Hij bouwde vanaf het begin van zijn carrière veel en goedkope sociale woningbouw, en ontpopte zich ook als denker en polemist waar het ging om stedenbouw en de toekomst van het wonen. Hij liep daarbij op tegen wat hij „nieuwe truttigheid” noemde: de kleinschalige woningbouw (met woonerven) van de jaren zeventig.

Nederland was er wat hem betreft mee verzadigd. Als reactie bouwde hij tussen 1974 – 1978 onder meer het Arena Plan in Alphen aan den Rijn. Het plan leidde tot enorm veel discussies in de gemeenteraad, maar de „meedogenloze wand” van een kilometer die langs een beoogde ringweg liep, kwam er.

Bekender zijn de reacties tegen de truttigheid die hij ontwierp met monumentale gebouwen als De Peperklip in Rotterdam (1982) en de Zwarte Madonna (1985) in Den Haag. Het appartementencomplex in Rotterdam heeft de vorm van een opengebogen paperclip waarin maar liefst 549 woningen zitten. De Zwarte Madonna, die ruimte bood aan 336 woningen, werd voer voor discussie in Den Haag.

Het complex rondom het Spui werd als het lelijkste gedrocht van Den Haag gezien en een uiting van „kil rationalisme”, waar anderen er juist een architectonisch hoogstandje in zagen. Het werd gesloopt en er kwamen twee ministeries voor terug. De beide gebouwen bleven hem achtervolgen, omdat ze veelvuldig ter discussie stonden.

De een zag in de gebouwen een ‘on-Nederlands’, ‘anoniem’ en ‘onmenselijk’ gedrocht, waar anderen ze juist als ‘gedurfd’, ‘efficiënt’ en ‘ultramodern’ typeerden. In beide gebouwen woonden de bewoners graag, alleen in Den Haag was dat geen argument voor behoud. Weeber zei zelf: „Het moest controversieel zijn en sterke emoties oproepen.

Irriteren. Ik denk dat ik daarin geslaagd ben.” In NRC baarde hij in 1997 opzien door in een interview te pleiten voor het ‘wilde wonen’.

Tegen Bernard Hulsman zei hij: „Ik pleit voor afschaffing van de staatsarchitectuur. Als de overheid consequent is in de bevordering van de marktwerking, dan moet de ruimtelijke ordening en woningbouw ook worden geliberaliseerd. En zelfs het architectonische beeld: laat de mensen zelf bepalen hoe hun woningen worden.

” Dat heel Nederland werd gebouwd in een zee van identieke rijtjeshuizen zag hij als een opkomende ramp waardoor ‘doorgeschoten maakbaarheidsdenken’ ontstond. De woningbouw moest worden geliberaliseerd. „In mijn ideaal gaan de mensen naar een bouwwarenhuis, een soort Gamma, dat huisonderdelen in verschillende variëteiten verkoopt”, legde hij zijn plan uit.

Het concept ‘Het wilde wonen’ leidde wel in 2001 tot het experiment ‘Gewild Wonen’ in Almere in 2001. Het jaar 1997 was ook het jaar waarin het ontwerp de studentenhuisvesting De Struyck in Den Haag door de welstandscommissie werd afgekeurd, maar er toch kwam. Collega’s vonden het verschrikkelijk lelijk en dat was ongetwijfeld ook de reden dat hij in een enquête van de Volkskrant (1997) door collega-architecten werd uitgeroepen tot de „slechtste architect” van Nederland.

Een keuze die Weeber zelf afdeed als „traditioneel en conservatief”. De Struyck was bedoeld als gebouw om te irriteren met opvallende decoraties en kleuren, en om wanorde te brengen in een omgeving, zoals studenten dat ook volgens hem moesten doen. De zorg om de ‘orde’ en ‘samenhang’ stoorde Weeber steeds meer omdat dit volgens hem inging tegen de belangen van de mensen.

Hij riep op tot het inzien van de kwaliteiten van de wanorde. Zijn roep was niet vergeefs: in 2005 noemde hij zichzelf ex-architect, om een jaar later bekroond te worden met de Maaskant prijs – een tweejaarlijkse oeuvreprijs voor architect die „een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de culturele beleving van architectuur of landschapsinrichting door hierover te publiceren”. Weeber was ondertussen al teruggekeerd naar Curaçao, waar hij zijn eigen huis bouwde.

Over de prijs zei hij: „Het voelt als erkenning, maar misschien krijg ik ’m wel omdat ik ermee gestopt ben.”.