Biënnale van Dakar van start: ‘Hier bepalen we zelf wat Afrikaanse kunst is’

Een van Afrika’s grootste evenementen voor moderne kunst is de biënnale van Dakar in Senegal. Maar ‘politiek gedoe’ hangt als een schaduw over deze editie van de Dak’Art Biënnale.

featured-image

Sorry, onderbreekt een man kalm de tirade van zijn kompaan die in een lang zwart gewaad voor hem staat. „Hoe laat is het?” Rondom de twee mannen bevinden zich tientallen mensen in het nachtelijke donker, soms zittend op de ziekenhuisbedden die de museumtuin vullen. Het optreden is gehuld in een macabere, rode gloed afkomstig van kamerlampjes in overhangende bomen.

„Hier bestaat geen tijd”, antwoordt de schreeuwer. Twee soorten publiek hebben zich deze avond verzameld in de tuin van het museum Théodore-Monod voor Afrikaanse kunst in de Senegalese hoofdstad Dakar. Er is een hoofdzakelijk uit het buitenland afkomstig deel dat geamuseerd en bij vlagen wat verdwaald kijkt naar de expositie en openingsperformance van kunstenaarscollectief Laboratoire Agit’Art .



En er is een deel voor wie dit persoonlijk is: vrienden en collega’s van Ndoye Douts, van wie het gezicht aan het eind op een groot canvas verschijnt. Douts was een Senegalese kunstenaar die als geen ander de kleuren en chaos van de verderop gelegen volkswijk Medina in zijn doeken wist te vangen. Tot hij vorig jaar juni aan kanker overleed.

De bedden die de museumtuin nu vullen komen uit het ziekenhuis waar hij stierf. Met hun ode aan Douts en oproep tot een „ grand reveille ” sluit het kunstenaarscollectief Agit’Art naadloos – zij het onbedoeld – aan op het overkoepelde thema van de vijftiende editie van de Biënnale van Dakar die van start is gegaan. Artistiek directeur Salimata Diop koos voor ‘ The Wake ’, een Engelse term (terwijl Wolof of Frans in Senegal gangbaar is) die zich op meerdere manieren laat interpreteren.

Als een ontwaking, als het kielzog van een schip – en alles wat dat met zich meetrekt. Of een dodenwake. Een van Afrika’s grootste en volgens velen belangrijkste moderne kunstevenementen opende vorige week in Senegals hoofdstad.

Kunstenaars, verzamelaars en liefhebbers van over heel de wereld trekken deze dagen door de straten van Dakar, te voet of in geel-zwarte taxi’s, richting de hoofdtentoonstelling in het centrum of één van de bijna 450 randexposities en events, bekend als de OFF’s, die zich uitstrekken tot Dakars buitenwijken – en nóg verder. Anders dan in Venetië of Kassel waar kunst van over heel de wereld is te zien, draait de Dak’Art Biënnale om kunst van het continent en haar diaspora, met ook een plekje voor de Caraïben. Die keuze is een nalatenschap van Senegals eerste president Léopold Sédar Senghor.

De dichter en filosoof zag na de onafhankelijkheid in kunst het middel om zwart bewustzijn te vieren én voeden. Hij organiseerde daartoe onder meer in 1966 het Festival Mondial des Arts Nègres in Dakar. Een kwart eeuw later kwam daar de Biënnale uit voort.

„Dakar is als een grand mouvement voor Afrikaanse kunstenaars”, zegt de Malinese kunstenaar Abdoulaye Konaté (71), wiens stoffen creaties onder meer in het Centre Pompidou in Parijs en het MOMA in New York hangen. Ook werk van Konaté is te zien in Dakar, in de OFF . „Te lang hebben we naar het Westen gekeken om ons te vertellen wat kunst is”, zegt hij.

„Daarom is het belangrijk dat we dit koesteren en dat mensen zich niet laten meeslepen door politiek gedoe.” Toch hangt politiek ‘gedoe’ als een schaduw over deze editie. De Biënnale zou eigenlijk in mei openen, maar werd drie weken van tevoren plots uitgesteld .

Het tweejaarlijkse evenement wordt vrijwel volledig door de Senegalese staat gefinancierd, maar als gevolg van zeer gespannen presidentsverkiezingen die in maart voor een politieke ommezwaai zorgde, wachtte de organisatie nog op een fors deel van zijn budget à ruim twee miljoen euro. Het uitstel schokte de tienduizenden internationale bezoekers die de Biënnale normaal trekt. Velen hadden hun vliegtickets al gekocht.

Ook de kunstenaars zelf werden verrast, evenals galeries die hun OFF-exposities rond hadden. Een groot deel besloot deze toch door te laten gaan . „Het was geen ideale start”, verzucht artistiek directeur Diop daags na de uiteindelijke opening op 7 november.

Naast een terugval in bezoekers waren zij en haar team vooral bang dat sommigen van de 58 kunstenaars die ze selecteerden voor de hoofdtentoonstelling niet meer zouden kunnen komen. Dat was gelukkig niet zo. Diop: „Sommigen hebben hun werk tussentijds zelfs verder uitgebreid, wat ik ongelofelijk vind.

” De Keniaans-Amerikaanse Wangechi Mutu (52) was zo iemand. Als grand temoin (speciale genodigde) is ze de ster in het voormalige paleis van justitie. Het gebouw, daterend uit de tijd dat Senegal nog een Franse kolonie was, is met zijn mozaïeken vloer en een door marmeren zuilen omgeven binnenplaats al enkele edities het overdonderende toneel van de Biënnales hoofdtentoonstelling.

Mutu zet de zaal van het Hooggerechtshof naar haar hand met haar installatie A Palace in Pieces . Tussen de tribunes, waarachter advocaten en publiek zich ooit ophielden, schreef ze met rode aarde een aanklacht tegen de vernietiging die kolonisatoren hier en elders aanrichtten. „Ze verbrandden ongrijpbare bossen als ware het jachtgebieden en sleepten daaruit onze oude voorvaderen en geesten aan hun vredige baarden.

” De tekst, die verder doorgaat en bijna de gehele vloer in beslag neemt, leidt naar het podium van destijds de rechters. Mutu maakte er een groots altaar van aarde dat verstevigd door knokige beenderen de lucht in steekt, erboven hangen grote kralenkettingen als om een hals naar beneden. Bezoekers worden haast uitgenodigd op haar woorden te stappen.

Wat sommigen ook doen, waarna ze verschrikt kijken naar het uitgewiste spoor dat ze achterlieten. Dat lijkt precies Mutu’s intentie. Het zal niet de laatste keer zijn dat de vele witte bezoekers van de Biënnale worden geconfronteerd met zwarte pijn en ontworteling door kolonisatie.

Bijvoorbeeld wanneer ze op de eerste verdieping verdwalen in de eindeloze gangen die leiden naar kamers met daarin werken als van de Namibische Tuli Mekondjo (42). In de donkere ruimte ruikt het kruidig en zoet, naar de offers die ze nauwkeurig op een tafel uitstalde: kolanoten, mango’s, een gebrande maïskolf. Ernaast op de muur beweegt een vrouw (is het Mekondjo?) in zwart-wit door een lege, oude kerk, gekleed in een jurk en haar gezicht verscholen onder een grote kap.

„Hoe hebben mijn voorouders zich kunnen bekeren tot het christendom?”, begint de video. Artistiek directeur Diop, wier vader Senegalees is en moeder Frans, liet zich voor het thema van de Biënnale inspireren door het boek van de Amerikaanse professor Christina Sharpe, In the Wake: On Blackness and Being . Daarin bevraagt Sharpe aan de hand van metaforen als het schip en de dood wat het (in de VS) betekent om zwart te zijn en hoe het slavernijverleden in alles doorsijpelt.

Voor haar gaat de ‘The Wake’ verder dan dat, zegt Diop, die het boek tijdens de coronapandemie las. „Ik zie het ook als een manier om te kijken naar de complexe crises waar onze wereld nu mee te maken heeft. Post-covid.

Klimaatverandering. Migratie. Alles heeft een voorgeschiedenis waar we ons niet van kunnen losmaken.

Ik denk dat kunst ons hier écht over kan laten nadenken.” Prikkelend is bijvoorbeeld de installatie van de 32-jarige Oegandese kunstenaar Ronald Odur aan de centrale binnenplaats: The Fabric of Identy . Een regen van aluminium paspoorten bungelt aan draden uit het plafond naar beneden voor een van aluminium gevlochten mat, het soort dat Oegandezen op de grond leggen als teken van welkom.

De paspoorten, van De Republiek van Ongedocumenteerden tot De Republiek van Moderne Kunst, staan vol met dezelfde stempels: toegang geweigerd. Het begon met eigen afwijzingen: voor biënnales, residenties. „Maar toen begon ik na te denken”, zegt Odur.

„Wat als ik wél werd uitgenodigd voor Venetië, zou ik dan een visum krijgen?” Ja, bleek dit jaar (Ogurs is één van de artiesten in Oeganda’s paviljoen in Venetië). De meeste houders van Afrikaanse paspoorten hebben minder geluk. Vele duizenden die Europa toch willen bereiken, wagen hun geluk, en levens, op gammele boten.

Waaronder uit Senegal . Zeker niet iedereen in het justitiepaleis weet te verrassen. Het gevaar van zo’n imposante gebouw (à vierduizend vierkante meter) dat Diop anders dan haar voorgangers besloot vrijwel volledig te gebruiken, is bovendien dat de veelheid overweldigd.

Te meer voor wie zich ook wil storten op de OFFs. Meer nog dan de officiële ‘IN’ is dit randprogramma met een mix van zowel beginnende kunstenaars als gevestigde namen uitgegroeid tot een favoriet van bezoekers. Neem de galerie Selebe Yoon, in wiens prachtig hoge gebouw de dromerige, op batik geschilderde doeken van de Senegalese schilder Arébénor Basséne door de ruimte lijken te zweven.

Of het kleine buurthotel waarin een vader en zoon hun graffiti-achtige werk naast elkaar exposeren. „De OFF is soms bijna indrukwekkender dan het hoofdprogramma zelf”, vindt de Malinese kunstenaar Abdoulaye Konaté. „Dat laat zien dat Biënnale zijn vruchten afwerpt.

”.