Besluit tot uitzetting van Mikael is een structurele misslag

Het besluit van de Raad van State om Mikael (11) uit te zetten naar Armenië is in strijd met het Kinderrechtenverdrag. Hierover kan de Raad niet oordelen, meent Lucas van Eeghen.

featured-image

De uitspraak van de Raad van State in de zaak van Mikael, dat de jongen kan worden uitgezet naar Armenië , is een misslag. Dat zit zo: als bestuursrechter beslist de Raad van State of overheden de door diezelfde overheid gemaakte regels wel goed toepassen. Of de regels zelf wel deugen wordt niet beoordeeld.

De Raad van State is de hoogste bestuursrechter in Nederland dus beroep tegen beslissingen van de Raad is niet mogelijk. Alleen: de Raad van State oordeelt regelmatig over overheidsbeslissingen waarin niet-bestuursrechtelijke kwesties een rol spelen. Zoals in het geval van Mikael het kinderrecht.



De kindertoeslagaffaire heeft laten zien tot welke grote problemen de oordeelsvorming door Raad van State kan leiden. In essentie is de zaak Mikael vrij eenvoudig. De Raad van State noemt Mikael steevast ‘vreemdeling’.

Dat is naar normaal taalgebruik vreemd, zo niet discriminerend. Immers Mikael is in 2012 in Nederland geboren en getogen, heeft zijn basisschool met succes afgemaakt. Hij heeft geen enkele band met Armenië anders dan dat zijn moeder daar ooit vóór zijn geboorte vandaan is gekomen.

Hoe dan ook, in deze zaak is duidelijk dat de Armeense moeder geen recht heeft op asiel. Namens Mikael is een beroep gedaan op een bestaande regeling voor langdurig in Nederland verblijvende kinderen om een verblijfsvergunning te krijgen. Volgens de Raad van State gaat het in deze zaak om het vereiste hoe lang een vreemdeling zich mag onttrekken aan het toezicht van de vreemdelingrechtelijke instanties om toch nog een geslaagd beroep op die regeling te kunnen doen.

Voor Mikael gaat dat volgens de Raad van State fout omdat de moeder met haar kind de COA-opvanglocatie heeft verlaten zonder een adres op te geven, waardoor zij in 2015 en 2016 geen contact meer hadden met de instanties van de vreemdelingendiensten. In de woorden van de Raad van State: „Door de keuze van de moeder en de vreemdeling [dus Mikael] de opvang al te verlaten nog voordat de verblijfsrechtelijke procedure was beëindigd, is door hun eigen toedoen een situatie ontstaan waardoor niet aan de vereisten van de Afsluitingsregeling is voldaan.” Je hoeft wederom geen geschoolde jurist te zijn om te begrijpen dat het verwijt aan een vier, of vijf, jaar oud kind van een „toedoen” door te „kiezen” mee te gaan met zijn moeder helemaal niets met recht te maken heeft.

Wederom maakt de Raad van State zich schuldig aan onrecht door als bestuursrechter een kortzichtige uitleg te geven aan regeltjes van datzelfde bestuur. In het Nederlands kinderrecht staat het belang van het kind terecht centraal. In het door Nederland geratificeerde Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind is dit ook heel duidelijk verwoord in artikel 3 lid 1: „Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door [.

..] rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.

” Het verdrag richt zich expliciet tot ook de Raad van State. Maar die geeft niet thuis. Het onzinnige verwijt dat de vierjarige Mikael wordt gemaakt heeft helemaal niets van doen met het op grond van het verdrag prevalerende belang van het kind.

Aldus geeft de Raad minister Faber (Asiel en Migratie, PVV) ten onrechte argumenten voor haar beleid. Dit lijkt overigens ook niet eenvoudig te zijn voor de NSC van Pieter Omtzigt. Resteert de veel moeilijkere vraag hoe wel met de regels en dus, met het belang van het kind, om moet worden gegaan als dat voorop gesteld moet worden.

Is het belang van het kind er bijvoorbeeld mee gediend dat het meegaat met de moeder als die uitgezet wordt? Of betekent het belang van het kind dat de moeder, al dan niet tijdelijk, niet uitgezet moet worden? Of, is het belang van het kind gediend met het vinden van een pleeggezin? Over een passende oplossing is slechts een oordeel te vellen aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval. Zonneklaar is dat de Raad van State niet geëquipeerd is in dit soort gevallen concreet en specifiek om te gaan met de voorop te stellen belangen van het kind. Als er een rechter is die dat wel kan, is dat de civiele kinderrechter die in samenspraak met moeder, kind, IND en Raad voor de kinderbescherming tot een op de situatie toegesneden oplossing kan komen.

Los van het troeblerende gekrakeel in Den Haag..