De leider van de Chinese Communistische Partij (CCP), Xi Jinping, heeft het duidelijk gemaakt. Hij wil China economisch minder kwetsbaar maken voor de rest van de wereld. Hij wil dit doen door ervoor te zorgen dat de Chinese industrie, en dan vooral de technologiesector, minder moet importeren.

Ongetwijfeld komt een deel van zijn motivatie voort uit de actie van de voormalige Amerikaanse president Joe Biden, die de verkoop van geavanceerde halfgeleiders en chipapparatuur aan China stopzette. Xi lijkt echter een belangrijk punt over het hoofd te zien. Zelfs als China alles zelf kan maken, blijft zijn economie sterk afhankelijk van de export, waardoor het zeer kwetsbaar is voor wat er in het buitenland gebeurt.

Tenzij China alles kan consumeren wat het produceert – wat hoogst onwaarschijnlijk is – zal de comfortabele onafhankelijkheid die Xi nastreeft zijn land ontglippen. De parameters voor deze inspanning komen uit het plan “Made in China 2025”. Het programma, voor het eerst uitgebracht in 2015, reserveert miljarden aan staatsfondsen voor investeringen in wat volgens de planners de technologieën van de toekomst zijn.

Deze omvatten elektrische voertuigen (EV’s), batterijen, lucht- en ruimtevaart, scheepsbouw, kunstmatige intelligentie (AI), robotica, medische apparatuur, windmolens, zonnepanelen en medische apparatuur. De investeringen in deze sectoren zijn in 2023 plotseling toegenomen. Peking heeft het equivalent van zo’n 45 miljard dollar in deze sectoren gest.