Frits Abrahams
14 hours Ago
Voor mij begon de Boekenweek dit jaar met de roman De korrel in de voor van Marie Koenen. Ik hoor de lezer zuchten: „Marie wie?” en ik herhaal: Marie Koenen. Haar roman dateert uit 1941 en Marie zelf leefde van 1879 tot 1959.
Zij is voor mij de personificatie van de vergankelijkheid van literaire roem – een thema dat begrijpelijkerwijs in boekenweken zelden wordt aangesneden. Zij heeft heel veel geschreven – gedichten, novellen, romans – en ze werd goed gelezen, maar toch weet ik zeker dat haar naam in deze nieuwe Boekenweek nergens genoemd zal worden, behalve in deze column. Ik kwam De korrel in de voor onlangs tegen in een Amsterdams straatboekenkastje, het was een versleten Prisma Pocket, een derde druk, vermoedelijk uit de jaren vijftig.
Ik moest meteen terugdenken aan mijn eerste leraar Nederlands op de katholieke HBS, eind jaren vijftig, een nare autoritaire man die we buiten zijn gehoor ‘Pietje’ noemden; zijn achternaam zal ik ongenoemd laten uit piëteit met eventuele kleinkinderen. Pietje moest ons liefde voor de vaderlandse literatuur bijbrengen, reden waarom hij steeds weer urenlang uitweidde over zijn favoriete auteur: Marie Koenen. Hij las gretig voor uit haar boeken en liet na elke in zijn ogen geslaagde passage een intimiderende blik over de klas dwalen.
Wie niet oplette, kon op een ferme uitbrander rekenen. Dat moeten passages geweest zijn als, en ik citeer uit De korrel in de voor: „De volgende morgen kwam Leonardus al de stal binnen, toen Ne.
Copyright @ 2024 IBRA Digital