Soep van de Week in Het StamCafé
1 month Ago By Arthur van Amerongen
Soep van de Week in Het StamCafé Abdelkader Benali was voor mij altijd de onnavolgbare, P.C.Hooft-prijsgerechtigde woordkunstenaar uit wiens briljante brein de geilste alinea der Nederlandse bellettrie ontsproot, in zijn meesterlijke roman ‘Feldman en ik’: Ik ontmoette de ongekroonde koning van de voor het eerst op een borrel bij de Arbeiderspers, ergens rond 1997/1998, en vond hem een aardige gozer.
Als oprecht lid van de linkse kerk schreef ik in die tijd apologetische stukjes over de islam en etnische minderheden (zo heetten ze toen nog) en interviewde talloze Turkse en Marokkaanse schrijvers, filmers, kunstenaars en cabaretiers. Als de toen had bestaan, had ik die deugtrofee zeker een paar jaar achter elkaar gewonnen. Mijn warme contacten met Mocro’s beperkten zich niet tot de artistieke bovenwereld en waren ook drugsgerelateerd, maar daar zal ik de lezer - heil hem en haar - nu niet mee lastig vallen.
Maar toen kwamen Benali’s omstreden uitspraken, zoals die in 2010 werden opgetekend door de onverdachte oorlogsverslaggever Harald Doornbos in een column in HP/De Tijd. De twee hadden in juli 2006 een ontmoeting in Beiroet, tijdens de oorlog tussen Israël en de Hezbollah. "Benali barst los", schrijft Doornbos.
"Sinds hij een succesvol schrijver is en wat meer geld heeft, komt hij vaker in Amsterdam-Zuid. Jemig, daar blijkt het vol te zitten met Joden. En het vervelendste is: het zijn zoveel Joden! Amsterdamse Joden.
Je voelt je als Marokkaan nauwelijks op je gem.
Copyright @ 2024 IBRA Digital