Zowel activisten als de cultuursector zelf maken kunst ondergeschikt aan ideologie, maar er zijn goede redenen om terughoudend te zijn met een al te politieke blik op schoonheid, waarschuwt schrijfster Jolande Withuis.
1 month Ago
Bij ons thuis – driehoog in het armoedige Amsterdam Oud-West – hing vroeger een schilderij van de Dokwerker aan de muur: een nauwgezette weergave in olieverf van de in brons gegoten havenarbeider die op het Amsterdamse Jonas Daniel Meijerplein herinnert aan de Februaristaking van 1941. Met zijn Dokwerker eerde beeldhouwer Mari Andriessen in 1952 de moedige arbeiders die het waagden om onder Duitse bezetting een staking te organiseren tegen de Jodenvervolging. Mijn ouders hadden hun Dokwerker gekregen van een amateurschilder die wist dat mijn vader in het communistische verzet had gezeten.
Ze waren ermee in hun nopjes. Het was hun eerste ‘echte’ kunstbezit. Verder herinner ik me alleen een door mijn moeder op spaanplaat geplakte reproductie van Picasso’s Don Quichot , de enige Picasso in de winkel van Engel Verkerke, die rond 1960 begon met het drukken van echte kunstwerken in de vorm van betaalbare ‘posters’.
Zijn revolutionaire initiatief was een succes; het liep storm in de Leidsestraat. Noch de Dokwerker noch Don Quichot sierden onze woonkamer om hun schoonheid. Ze werden gewaardeerd om hun politieke betekenis.
Niet om het kleurgebruik, de toepassing van perspectief of de toets waarmee de verf was aangebracht. Niet om hoe Picasso in 1955 met enkele schijnbaar nonchalante, diepzwarte streken inkt zijn held, diens paard en diens metgezel annex knecht Sancho Panza had neergezet. Zowel de Februaristaking als Picasso zijn communistische iconen.
Schoonheid deed nie.
Copyright @ 2024 IBRA Digital