In Nieuw-Guinea moesten de protestantse zendelingen door handarbeid in hun eigen onderhoud voorzien

Lees-, kijk- en luistertips van onze redacteuren bij het nieuws. Deze week: de missionarissen in het Nieuw-Guinea van de 19de eeuw.

3 weeks Ago


Sinds de zestiende eeuw werden koloniale veroveraars op de voet gevolgd door missionarissen die het christelijke geloof kwamen verkondigen. Verovering en prediking gingen niet altijd hand in hand. In Nederlands-Indië moesten zending en missie zich van de autoriteiten terughoudend gedragen in islamitische delen van de kolonie.

Zulke beperkingen golden niet voor het ‘heidense’ oosten van de archipel. Tot het einde van de negentiende eeuw beschouwde Nederland het onherbergzame Nieuw-Guinea, op de westelijke helft waarvan het aanspraak maakte, louter als natuurlijke barrière tegen buitenlandse indringers. Enige bestuursactiviteit bleef achterwege.

De eerste Europeanen die er zich blijvend vestigden, waren geen bestuurders, maar protestantse zendelingen. Pioniers waren twee Duitsers, Carl W. Ottow en Johann G.

Geissler, die in 1855 landden op het eilandje Mansinam. Dat ligt in de Dorehbaai, op het ‘achterhoofd’ van de Vogelkop, het meest westelijke schiereiland van Nieuw-Guinea. Ottow stierf in 1862 zonder dat hij, zoals hij op zijn sterfbed verzuchtte, „eene ziel uit de Papoea’s mede naar de hemel mocht nemen”.

In zijn plaats stuurde de Utrechtse Zendingsvereniging (UZV) in 1863 de Nederlander J.L. van Hasselt.

Hij hield het veertig jaar vol en zolang duurde het tot – in 1898 – een Nederlandse bestuurspost werd geopend in de Dorehbaai. Van Hasselt kreeg in de loop der jaren hulp van andere UZV’ers en de actieradius van de zending werd voorzichtig uitgebrei.

Copyright @ 2024 IBRA Digital