In de nieuwe roman van Irene Solà draait alles om een bloedlijn vervloekt tot in het heden

In de derde roman van deze Catalaanse schrijver buitelen de moeders en dochters over elkaar heen. En iedereen heeft ruzie met elkaar.

1 month Ago


Lezer, houd je vast. In Ik gaf je ogen en je keek in de duisternis , de derde roman van de gelauwerde Catalaanse dichter en romancier Irene Solà (1990), buitelt een vrachtlading markante personages over elkaar heen. Voornamelijk vrouwen: moeders en dochters.

Allemaal verblijven ze in dezelfde hoeve in een Catalaans gehucht tussen de bergen. Ze wachten: de oude Bernadeta ligt namelijk op sterven. Terwijl de levende vrouwen haar in leven proberen te houden met soep en water, bereiden de dode dames een feestmaal om Bernadeta in hun schare te verwelkomen.

Solà hanteert een barokke pen, met oog voor detail: ‘De duisternis was blauwzwart en beweeglijk, grauw, karmijn en purper tegelijk, zoemend, bespikkeld, blind, dicht, diep en toch vol geflonker.’ Het past het verhaal. De beschreven duisternis is de duisternis door de wimperloze ogen van Bernadeta, die al haar hele leven door alle lagen van de tijd heen kan kijken, veel meer ziet dus dan een ander (‘met open ogen kamde ze de holle nacht uit’).

Soms gaat het wel heel ver, met paginalange beschrijvingen van een aftands interieur, bijvoorbeeld. Toch: de vergelijkingen! Prachtig! Bernadeta die volgens een van haar nazaten ‘sliep als een uit de boom gevallen rotte vrucht’. Een huis dat ‘kraakte alsof het gebeente ervan knapte’.

Een kind ‘zo lelijk als een uitgestoken tong’. De toon is algauw gezet: in deze familie is iets aan de hand, en het is een tandje heviger dan ongelukkige genen. Want waarom mist de knorr.

Copyright @ 2024 IBRA Digital