In Nederland kan de geschiedenis altijd zoek raken. Deze week werd het Kamerlid Pepijn van Houwelingen (FVD) veroordeeld voor belediging omdat hij in 2022 twee bewindslieden van Rutte IV een nazivlag liet hijsen op X. Onnodig grievend, aldus de Haagse rechtbank.
Er stonden overal berichtjes – maar nergens las je dat hier parlementaire geschiedenis was geschreven. Een radicaal-rechtse Kamerfractie waarvan álle leden zijn veroordeeld: vorig jaar fractievoorzitter Thierry Baudet in hoger beroep omdat hij het coronabeleid in 2021 vergeleek met de Holocaust, eerder dit jaar Gideon van Meijeren omdat hij in 2022 protesterende boeren zou hebben aangezet tot geweld . En nu dan Van Houwelingen.
In het nieuws passeerde het als alledaags dingetje. Terbregseplein, weer file. Het herinnerde me aan de Amerikaanse ambassadeur in Den Haag tijdens Donald Trumps presidentschap, Pete Hoekstra, over wie De Groene in 2020 onthulde dat FVD een borrel op zijn ambassade mocht houden.
Dit jaar voert dezelfde Hoekstra campagne voor Trump in swing state Michigan, zijn thuisstaat, waar hij de uitslag op voorhand verdacht maakt : Democraten stelen volgens hem stemmen. Het soort claim – sinds 2020 veelvuldig geuit maar nooit aangetoond – waar in de VS ook bijna niemand meer van opkijkt. Het geldt in zo’n gepolariseerde campagne voor bijna alles: als partijdigheid en polarisatie de werkelijkheid overschaduwen, kent een democratie geen gedeelde feiten meer.
Dus driemaal raden wat er gebeurde toen Trumps oud-stafchef in het Witte Huis, John Kelly, woensdag in The New York Times zei dat Trump een fascist is. En tegen The Atlantic sprak over Trumps waardering voor Duitse generaals. “‘Do you mean the kaiser’s generals? Surely you can’t mean Hitler’s generals?’”, had Kelly Trump gevraagd.
“And he said, ‘Yeah, yeah, Hitler’s generals.’” Kamala Harris nam Kelly’s claim daags erna over in optredens en advertenties . Tegelijk weersprak het Trump-kamp Kelly, maakte het zijn motieven verdacht, en wees weinig erop dat ’s mans uitlatingen veel kiezers beïnvloeden.
Zo fragmenteert de campagne en wordt de werkelijkheid een keuzevraagstuk in handen van de bekendste politici: vooral zij – niet journalisten, niet experts, niet kiezers – bepalen wat waar is. Of waar kan zijn. In feite speelt iets vergelijkbaars rond de asieldeal van de coalitie: het Chiquita-compromis.
Iedereen die alles had bijgehouden kon dragend motiveren dat Geert Wilders inderdaad de ruggengraat van een banaan heeft: de noodwetgeving die hij eiste komt er niet. Blufpoker ontmaskerd, puntje voor NSC. Maar allerlei dubieuze keuzes blijven staan, waaronder het nooitrecht: zelfs erkende vluchtelingen krijgen niet langer een levenslange verblijfsvergunning.
Intussen heeft Wilders door alle ophef het migratiedebat voor de zoveelste keer versmald tot asiel. Maar raadpleeg het Nationaal Kiezersonderzoek (NKO) en je vindt (pagina 137): 33% van de kiezers wil geen gezinsmigranten meer toelaten; 25% geen arbeidsmigranten van buiten de EU; 16% geen vluchtelingen; 12% geen arbeidsmigranten van binnen de EU. Dus was de coalitie afgegaan op “de wil van het volk”, zoals rechts-radicalen zeggen te willen, dan was dit debat niet over asiel maar over gezins- en arbeidsmigratie gegaan.
Oók de nationale politieke agenda fragmenteert, en de handigste politicus bepaalt agendapunt 1. Tegelijk onderstreept de aanhang van politici als Trump en Wilders (en Meloni, Le Pen, etc.) het verlangen naar ordeverstoorders: buitenstaanders, meestal geblondeerd, die decenniaoude gewoonten – globalisering, vrijhandel, diplomabureaucratie – doorbreken met pleidooien voor soevereiniteit, kleinschaligheid en minder migratie.
Een aanval op keuzes van generaties politici die hun land, ook Nederland, een internationale inbedding gaven, zoals steun aan het VN-vluchtelingenverdrag (Nederland ratificeerde in 1956) tot en met de toetreding van Midden- en Oost-Europese lidstaten tot de EU (Nederland tekende in 2004). Om hiervoor gevoel te krijgen las ik de Haagse debatten van begin deze eeuw over die laatste goedkeuring terug. Nuttig.
Een belangrijke factor was de aanname dat deze EU-uitbreiding voor de economie zéér gunstig was. Vakbonden en werkgevers in de Sociaal-Economische Raad (SER) voorzagen dat het “vrije werknemersverkeer” met de nieuwe lidstaten “welvaart verhogend kan werken” en “nauwelijks effecten zal hebben op de arbeidsmarkt”, schreef het kabinet mei 2001 aan de Kamer. Een foutje met gevolgen.
Na de opkomst van de LPF (2002) groeide op rechts alsnog scepsis. Links bleef optimistisch. “Wij zullen in de toekomst mensen uit andere delen van Europa nog hard nodig hebben voor onze economie”, zei huidig GL-PvdA-voorman Frans Timmermans in 2003 in de Kamer.
Op zich zag de VVD-fractie, met toen nog het lid Geert Wilders, die voordelen evengoed, zei woordvoerder wijlen Hans van Baalen. Wel wilde hij dat de gevolgen “voor de Nederlandse arbeidsmarkt en het beroep op ons stelsel van sociale zekerheid” opnieuw werden bekeken. Toch besloot Balkenende II (CDA, VVD, D66) kort hierna dat er “onvoldoende aanleiding’’ was “thans geen volledig vrij verkeer van werknemers in te voeren”.
De Kamerbrief , januari 2004, kwam van de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken, Mark Rutte (VVD). En de noodklok klonk pas toen het ruim te laat was. Een Kamercommissie geleid door Ger Koopmans (CDA), nu landbouwlobbyist bij LTO, constateerde in 2011 dat het land minimaal 200.
000 geregistreerde arbeidsmigranten uit Midden- en Oost-Europa had, die waren “geconcentreerd” in bepaalde sectoren, zoals “de land- en tuinbouwsector”. Koopmans rapporteerde destijds dat hij verrast was. “Als algemene conclusie stelt de commissie dat Nederland niet in staat is geweest de toestroom van arbeidsmigranten uit Midden- en Oost- Europa in goede banen te leiden.
” Gefragmenteerde politiek in de praktijk: vooraf de voordelen benadrukken, achteraf de nadelen. Den Haag als kermis: nieuwe poging, altijd prijs. Zelf merk ik dat Nederlanders vol onbegrip zijn over de mogelijkheid dat Trump wint.
Toch zijn er twee objectieve factoren die zijn kansen bevorderen. Het tweepartijenstelsel met open voorverkiezingen (iedereen kan meedoen, winner takes all) is een uitnodiging voor ordeverstoorders zoals hij. En de VS blijft – zie dit jarenlange onderzoek van Gallup – een land met veel meer conservatieve dan progressieve inwoners.
Ook het dalende aanzien van professionele media is gunstig voor Trump: grofweg twee derde van de Amerikanen heeft weinig of geen vertrouwen meer in massamedia. Het vergroot zijn greep op de publieke ruimte. Tegelijk vliegt hij met zijn mediakritiek vaak gevaarlijk uit de bocht : verslaggevers bedreigen met de cel, tv-stations met intrekking van hun vergunning.
De meeste sociale mediabedrijven onderdrukken intussen de verspreiding van politiek nieuws, zoals NRC schreef : zij blijven liever buiten de politiek uit vrees voor reputatieverlies. Uitzondering is Elon Musk van het marginale en politiek verrechtste X, maar Musk is een verhaal apart: zie de scoop , vrijdag, van The Wall Street Journal (€) over zijn heimelijke banden met Poetin. Intussen dreigt steeds weer dat politici de betekenis van verkiezingsuitslagen uitvergroten.
In de VS zit dit mankement in het stelsel: in een land waar de electorale verhouding vaak neerkomt op iets van 51-49, is het uiterst ondemocratisch de stem van de verliezer, wie het ook is, na verkiezingsdag geen invloed toe te kennen. In het Congres zijn de verhoudingen wat dit betreft gezonder, daar ontmoeten presidenten de realiteit: de meesten krijgen er bijna niets voor elkaar. Voor Amerikaanse conservatieven was dit lange tijd geen punt.
Een onmachtige federale overheid voldoet aan Reagans woord: de regering is niet de oplossing, de regering is het probleem. Maar Trumps conservatisme is in dit opzicht ideologisch verward, omdat hij wel een rol voor de federale overheid ziet, althans zichzelf. Het verklaart ook zijn autoritaire verlangens.
In Nederland blijkt de uitvergroting van de verkiezingsuitslag vooral uit de oneindige behoefte aan versimpeling. Alsof het zijn van ‘de grootste partij’ bepalend is. Maar wie met 37 zetels de grootste wordt is niet gekozen als de baas van het land, maar op zijn best als deelnemer aan de macht.
Alsof ‘migratie’ voor iedereen hetzelfde is. Maar wanneer campagnedebatten vaak over ‘migratie’ gaan, en partijen winnen die ‘minder migratie’ willen, is dat geen legitimatie voor alleen asielmaatregelen (zie de NKO-data hierboven). En nu ik het toch over het NKO heb: politici kunnen misschien nog eens bladeren naar de pagina’s 112-114, waarin wordt verteld hoe Nederlanders democratie zien.
Zij vinden “gelijke behandeling door de rechtbanken en vrije verkiezingen” maar liefst “15 keer belangrijker” dan invoering van directe democratie. Conclusie: “Deze resultaten geven aan dat Nederlanders directe en populistische vormen van democratie (referendum, opvattingen van gewone mensen, en de wil van het volk) als minst belangrijke onderdeel van hun opvatting over democratie zien.’’ Niet alleen de geschiedenis raakt hier soms zoek – ook het zicht op wat democratie hoort te zijn.
.
Bovenkant
Als het debat fragmenteert organiseert de politiek haar eigen onberekenbaarheid
Zowel in de VS als in Nederland ziet Tom-Jan Meeus hoe de politieke agenda’s fragmenteren en de handigste politici bepalen wat waar is. Kan democratie voortbestaan als het openbare gesprek geen gedeelde feiten meer heeft?